Zaailingen

Soms werpt het leven je een geschenk in de schoot.

Jurgen Walschot ontmoeten – tekenaar, vormgever, dwarsdenker, natuurmens, zielsverwant – was er zo een.

Een gedeelde sensitiviteit,  een gelijkaardige tegendraadsheid. Een creatieve én persoonlijke klik. Daar moest een samenwerking van komen.


Samen maken we diverse boekprojecten voor de Nederlandstalige markt.
Daarnaast doen we ronduit onze zin. We gooien steentjes in de vijver van het universum. We creëren golfjes. We zaaien. Want niets in deze wilde, wuivende wereld is ooit stil.

Zaailingen zijn creatieve scheuten waarin beeld en tekst elkaar gelijkwaardig uitdagen. Ik schrijf bij zijn beelden, Jurgen tekent bij mijn woorden. Het geheel is telkens meer dan de som van de delen.

Onkruid? Bomen? Een moeras? Wie weet waar de Zaailingen naartoe groeien… Elke nieuwe en volle maan laten we er eentje los, die op eigen vleugels de wereld in mag.

stempel_negatief





Zaailing #116
Kathedralen

(c) Jurgen Walschot

Zoals ooit onze voorouders cirkels van licht vormden
om de klauwen van het duister te verjagen, zo zitten wij
verzameld omdat iets in ons nog steeds weet hoe dat moet.

We schenken gensters aan de nacht, we offeren verhalen.
We voeden ons met zachte monden. Dromen, uitgesproken
knetterend, smeulen met de gloed van telkens verse adem.

Ten slotte heeft het vuur het laatste woord. Wat leeft, reikt
hemelwaarts. Als vonk of vlam sist de herinnering aan hout.
Als kathedralen nemen de bomen deel aan het gesprek.



Winterzaailing
Noorderlicht






Zaailing #114
De wilde plekken

Er huist een kracht in de wilde plekken van de wereld
wit en stil als een herinnering
juist voor de zon opkomt.
We hoeven haar niet te roepen, zij vindt ons
met onze ogen op de horizon gericht
en ons hart als een kompas op thuis.

(c) Jurgen Walschot

Er huist een kracht in de schemerplekken van de wereld
ruig en geruisloos als een herinnering
aan de paden wij ooit ook liepen.
We hoeven haar niet te zoeken, zij spoort ons op,
en houdt ons tegen het licht van ons verlangen
met ons hart als een kompas op thuis.

(c) Jurgen Walschot

Er huist een kracht in de donkerste plekken van de wereld,
helder en gloeiend als een herinnering
aan schoonheid.
We kunnen haar niet scheppen, zij schenkt zichzelf
aan de reiziger met de kwetsbaarste ziel
en het hart als een kompas op thuis.

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #113
De herinnering aan later

Eclips
(c) Jurgen Walschot

Zo zal het altijd weer gaan:
zonnen die gaten branden in de hemel,
de maan die morst met inkt en de nacht kleurt
zwart. In een kromming van rots lost de slang
huid, hart en herinnering.

Aan de wind om de sporen te lezen
van een leven dat leert bodemloos te zijn.

Wij zijn de herinnering aan later. Schrijf mij
een opening waarlangs hoop ontsnapt,
een lied dat alleen kan klinken in het duister.
De slang omhelst de muis. Gepiep wordt stilte.
Een sikkel van licht snijdt repen uit de hemel
en weet weer wat het was om niet te zijn.


Zaailing #112
Nest




Zaailing #111
Vlam

(c) Jurgen Walschot

Ooit was jij een vonk.
Ik bedacht je, of ik vond je, in het duister waarin eenzaamheid niet bestond
omdat ze nog geen naam had.

Met vonken is het opletten geblazen, dat wist ik.
Ze zijn grillig en vluchtig, eventjes betoverend maar zo voorbij.
Ze lichten op in je handpalm maar je kunt ze niet vasthouden.

Niet jij. Je was een verhaal dat verteld wilde worden,
een droom die vlam vatte.
Je toonde mij de wereld die je kon laten ontluiken onder je handen
en hoe ik wortels kon steken in de warmste bedding.
Ik leerde jou behoedzaamheid, want niet alles
is bedoeld om te branden.

Zo groeien wij, met de gloed van woorden.
Zo vormen wij de wereld en schrijven haar verhaal,
één aarzelende aanraking, één vlam per keer.

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #110
Het enige wat ons overblijft

(c) Jurgen Walschot

Ze wordt wakker in de schemering voor zonsopgang, en weet meteen waar ze is.
Seth ligt met zijn rug naar haar toe. Een paar rode lokken likken zijn nek en de ronding van zijn schouder.
Ze heeft nog nooit zo dicht bij een man gelegen die zo ver bij haar vandaan is.

Klotsend de trage golven, heen en weer over het landschap van de tijd. Als de regen ophoudt, komt het zand en zucht het land vanuit de diepten.
Hij kijkt uit over de woestijn. De horizon is wazig en wil niet gezien worden. Zijn hart ook niet. Het kent zijn ketenen en aanvaardt hun gewicht.
Maar als de zon opkomt boven de duinen en de schemering haar roze sluier achter zich aan sleept, waait het lied van de kraanvogels over de vlakte naar hem toe. Dan weet hij waarom geen tempel of tombe hem ooit binnen kan houden.

Zij was het die de kaarsen had gedoofd en zonder een woord tegen hem aan was gaan liggen. Een schelp wilde ze zijn, om zijn kwetsbaarheid heen.
Wanneer is een god bang? Wanneer denkt een engel aan vallen?

Zie je Seth, hoe de dood over mij waakt? De zachtheid van het duister, de omhelzing van de windels in een stille kist? Niets dan de herinnering aan duinen van roze en goud, een droom die werd geproefd maar nooit geleefd.
Hoe ver ben je doorgedrongen in het merg van dit land?
Hoe diep heb je gegraven, voor je op de botten stootte?

Hij protesteerde niet toen ze haar armen om hem heen sloeg, en de wereld werd stil als het midden van een diepe poel. Vanwaar zij lagen, verspreidden de rimpels zich over het huis, de stad, en verder, de nacht in.

Hou van ons.
Wij zijn het enige wat ons nog overblijft.




Zaailing #109
Wat aan land spoelt

(c) Jurgen Walschot

jij telt de resten van wat aan land spoelt
dromen, schelpen, draden van wier
leven vergruizeld tot glinsteringen

met de blote hand raap ik beloftes
kringen die uitdeinen in water
schuim toe aan een nieuwe melodie

we vernauwen ons tot wat ons bekoort
ten koste van het onbekende maar
misschien mag iemand jou vasthouden

glip je niet langer als zand tussen vingers
was je niet meer weg met het opkomende tij
voor elke ondergaande zon een ster

een zandbank die zich tomeloos vertakt
waar de maan aan land spoelt
om te wortelen




Zaailing #108
De monding van de maan

Een cirkelgedicht in twee richtingen
(c) Jurgen Walschot

We rijzen op uit donker water en aan de monding
van de maan stromen we berustend over. Wat ons
verankert, is onvast: witte gaten in donkere hemels
smeltend in stralen, hongerig van mond.

Hoe anders zijn wij soms, rafelend op de getijden,
hoe moeilijk verstaanbaar voor elkaar. Wij kennen
elkaar wassend en krimpend, boren naar de bodem
en leggen ons neer bij de stilte die daar heerst.

Wals de grenzen tussen water en blad,
lucht en huid. Waar ik verbrokkel, drijf jij.
Als jij verstart, lach ik je los. De molensteen
maalt traag de tijd; zie ons dansen langs de rand.



De monding, retrograde

De molensteen maalt traag de tijd;
zie ons dansen langs de rand.

Wals de grenzen tussen water en blad,
lucht en huid. Waar ik verbrokkel, drijf jij.
Als jij verstart, lach ik je los.

Wij kennen elkaar wassend en krimpend,
boren naar de bodem en leggen ons neer
bij de stilte die daar heerst.

Hoe anders zijn wij soms,
rafelend op de getijden,
hoe moeilijk verstaanbaar voor elkaar.

Wat ons verankert, is onvast:
witte gaten in donkere hemels,
smeltend in stralen, hongerig van mond.

We rijzen op uit donker water
en aan de monding van de maan
stromen we berustend over.




Zaailing #107
Eerst is er alleen maar blauw

Voorpublicatie

Robin staat op het kiezelstrand in de grootste en meest uitgestrekte koepel van het hele serrecomplex. Voor hem strekt zich de zee uit. Hij trilt van kop tot teen en hij heeft zijn ogen stijf dicht.
Dit zou niet zo moeilijk mogen zijn.
Hij ademt diep in en uit. En nog een keer. En nog eens. Hij blijft trillen maar opent zijn ogen.

Eerst is er alleen maar blauw – een zacht stromend aquamarijn dat het licht van de zon vangt in gouden spikkels. Het vlijt zich met elke gerimpelde golf neer op het kiezelstrand. De keien in de branding rollen glanzend heen en weer.
De lucht is stil en vochtig, alsof de koepel op iets wacht. Aan de horizon hangt een waas.
Je moet dichter naar het water toe.
Alles in Robin zet zich schrap. Zijn benen trillen alsof hij verkleumd is. En dat is ook zo: binnen in hem is alle warmte weggesijpeld.
Je moet.

(c) Jurgen Walschot

Robin voelt de keien onder zijn voeten. Steen schraapt op steen als hij naar de branding loopt. Bij elke stap voelt hij weerstand, alsof hij moet ploegen tegen een zware stroming.
Met nog maar twee passen tussen hem en het water in houdt hij halt. Beweging vlak voor zijn voeten trekt zijn aandacht. Waar de golven kapotslaan op de keien is het water troebel maar juist daar voorbij is het zo helder dat Robin de vissen kan zien tussen de stenen. Hun lijfjes golven en vervormen met de bewegingen van het wateroppervlak. De grote keien op de bodem doen dat ook. Robin kan er niet te lang naar kijken voor hij het gevoel krijgt dat de grond onder zijn voeten ook begint te golven.
Hij richt zijn blik hoger. Maar onder het mistige waas verderop is de zee een eindeloos, diep duister. Zoveel water…

Plots ontstaat er hevige deining, midden op het wateroppervlak. Heel even ziet Robin iets wat lijkt op een enorme tentakel, of een vin. Dan kalmeren de schuimkoppen en wordt het wateroppervlak weer stil. Maar nu drijft er, precies op de plek waar hij net nog dacht een beest te zien, iets donkers en vormeloos.
Robin herkent de kleur van Mendels overall. Dan ziet hij ook armen, benen, lange haren uitgespreid op het water als een witte kroon van wier.
Hij roept Mendels naam, maar in de zwaarte die als een dik deken over de koepel ligt, klinkt er alleen stilte.

Robin wil tegelijk naar Mendel toe en van het water weg. Hij glijdt uit over de keien en valt voorover in het water, zijn gezicht wordt helemaal nat gespat. De vissen schieten alle kanten op.
In paniek krabbelt hij weer overeind. Het onbereikbare lichaam van Mendel deint op en neer maar Mendel zelf beweegt niet. Zijn gezicht ligt in het water.
Robins hart hamert in zijn keel. Als Mendel niet kan ademhalen, gaat hij dood. Of – de gedachte maakt hem nog kouder vanbinnen – is hij dat al?
Hij schreeuwt, en nu breekt zijn stem doorheen het zware web van stilte. Ze weerkaatst van de koepelwanden en komt langs alle kanten weer op hem af.

De grond onder zijn voeten gaat trillen. Eerst zachtjes, dan steeds heftiger. Samen met de trillingen komt ook het water. Robin ziet het langzaam oprijzen, mee met de rondingen van de koepel, een vloedgolf die zich opricht.
Hij wil naar de uitgang rennen, maar zijn voeten zitten vast in de keien. Hij rukt en stampt met al zijn kracht maar raakt niet los. Met afgrijzen kijkt hij toe hoe de enorme golf boven hem steeds hoger reikt. Licht glinstert op de uiterste schuimranden. Ze likken aan het stergewelf in de nok van het koepeldak en slokken het op. Dan begint het water met de koepel mee af te dalen. Het bedekt de zon en is aan alle kanten boven en om hem heen. De hele koepel baadt in een blauwgroen licht.

Robin ziet een immense silhouet langs glijden, een wezen waarvan hij het begin of einde niet kan onderscheiden. Er is een heftig gebons in zijn oren, een donker suizen. De grond davert. Het zonlicht dooft. Aquamarijn wordt eerst nachtblauw, dan zwart. Het moment waarop de golf zich op hem stort, voelt Robin niet. De zee slokt hem op en sluit zich boven zijn hoofd.


De oceaan van Mare – Kirstin Vanlierde & Jurgen Walschot – Pelckmans uitgeverij – najaar 2022




Zaailing #106
Het verhaal dat jou schrijft

(c) Jurgen Walschot

Ze zeggen dat je kunt verdrinken in verhalen. Ik stel me liever voor dat je je erin laat zakken als in een warm, nachtblauw bad, een poel met rotsige randen die je aan het zicht onttrekken en keien, zacht van het wier, die wegrollen onder je voeten bij elke stap dieper.

Zilver op indigo glinstert het maanlicht op het water. De poel is van inkt en jij bent het verhaal dat geschreven wordt. Alleen je dromen en je angsten neem je mee het water in. Een voor een lossen ze op, in zacht ademende kringen.

Hoe diep kun je gaan voor je de bodem onder je voeten verliest?

In de diepzee huizen de monsters die verdreven zijn van het land. De god van kalme zeeën en stormen geeft ze een onderkomen en alle ruimte om te groeien.

Maar plots licht er iets op. Een vonk, een gloed, een moment van herkenning. De tijd stolt, als een hartslag die langzaam vertraagt.
Het warme nachtblauw fluistert over zwemmen en duiken en heel dicht bij de diepte mogen komen.

Ze zeggen dat je kunt verdrinken in verhalen. Dompel jezelf onder. Het verhaal dat jou schrijft, weet hoe het jou op papier wil zetten.




Zaailing #105
We zijn het allemaal geweest

We hebben het allemaal gedaan, in zoveel verschillende poses
naar onszelf gestaard; de spiegels ontweken
om in breekbaarheid verbindingen te slaan

We hebben gesproken met elke stem die we hadden, erop vertrouwd
dat minstens een ervan ons zou vatten als we het zelf niet konden
en elke echo kwam met een licht verschillend silhouet

We hebben het allemaal gedaan – het uitgeputte ineenzinken,
het hoopvolle staren in de verte
het gelaten torsen van de stilte
over de afstand in elkaar heen

We zijn het allemaal geweest
– tot vorm gestolde adem, en meer




Zaailing #104
Durven kijken kunnen zien

Durven kijken kunnen zien (c) Kirstin Vanlierde

Hoe hard ik het ook geprobeerd heb
om niet op mijn stappen terug te keren,
je achter te laten, je te verlaten,
om niet opnieuw die drempel over te stappen,
mijn ogen hard dicht te knijpen en je voorgoed te vergeten,
je bleef mijn aandacht maar opeisen.
Ik leek wel gehypnotiseerd: het bleef mijn nest
waar ik telkens weer naar keerde, maar het voelde als een kooi.

‘Stop met dromen, kleintje’, kraste je.
‘Mik toch niet zo hoog, vliegen gaat je niet lukken, hoor.
Of je het nu fijn vindt of niet,
je zit voor altijd aan me vast.’

Ook in het felle zonlicht bezorgen jouw woorden me soms nog koude rillingen
maar hun langgerekte schaduwen raken mij niet meer.
Wanneer ik je diep in je strenge ogen kijk, zie ik mezelf
weerspiegeld als dat vogeltje voor de kat.

Maar ik ben gegroeid en mijn vleugels met mij.
Mijn tijd is gekomen, de jouwe is voorbij.
Ik vlieg eropuit, adieu!

Ik zie het nu pas: wie van ons beiden
zit er eigenlijk het meeste vast?
Zie je het ook?

Tekst: Jurgen Walschot



Zaailing #103
Zichtbaar

Als de schemering intreedt, trekt hij zijn wandelschoenen aan en verlaat zijn hol, net als de nachtdieren. De ondergaande zon buigt richting einder en hij volgt haar, in de vage hoop dat ze hem over de streep kan trekken die hemel en heuvelglooiing scheidt.

Is dat waarom mensen een hond nemen, als excuus voor dit soort wandelingen? Hij heeft alleen een onrust die ontwaakt met het tanen van het licht, een verlangen naar beweging zonder doel. Het is geen vlucht want er is niets om van weg te lopen, maar vrijheid heeft veel namen.

Eerst nog omhoog langs het vermoeide en veel te bekende trottoir, dan de straat over en de smalle gang tussen muur en kreupelhout in, richting veld.
Samen met de geur van vochtig avondgroen kruipt het duister tevoorschijn uit wat eerst nog gewoon schaduw was. Het ontwaardt kleuren tot grauw en knaagt zachtjes aan de randen van gevels, betonplaten en planten. In het donker versmelten alle vormen met elkaar. Contouren worden zachter, substantie wordt minder solide. Vormen en voorwerpen die overdag heldere lijnen hebben, lijken nu alleen nog maar in verbeelding te bestaan, of in tast.

Een laaghangende twijg die zijn jas vastgrijpt, een losliggende kei die wegrolt onder zijn voet. Het zijn onverwachte ontmoetingen met een wereld die hij niet langer kan waarnemen. Een nachtdier wordt hij, een wezen van geur en geluid en voelsprieten.

(c) Jurgen Walschot

Het duister vlakt de oneffenheid van wegel en wegkant uit. Hoe donkerder het wordt, hoe makkelijker hij loopt. Wie zelf veel ziet, is zich overdag onophoudelijk bewust van de ogen van de wereld. Die mogen nu ook even thuisblijven. Onzichtbaar zijn in het hier en nu, mechanisch de ene voet voor de andere, helpt de tijd uitzetten. Zelfs zijn gedachten vallen stil. Een geest is hij, een geruisloze verschijning die je misschien vluchtig opmerkt in je ooghoek maar waarvan je meteen denkt dat je je haar verbeeld hebt, als de vossen die soms opduiken in het centrum van de stad, wild en niet te kooien, een kortstondige aanwezigheid die eraan herinnert dat er dingen zijn die taaiere wortels hebben dan beton.

Hij bereikt het open veld. Een jagerspad trekt er dwars doorheen en hij vindt het op gewoonte. Wie lang genoeg door hetzelfde landschap wandelt, gaat het lezen als een verhaal in hoofdstukken. Van achter die struik kwam bij valavond ooit die haas. Boven die kromming in het veld onderbrak de torenvalk op een zomermiddag zijn gebed en stortte zich op een onfortuinlijke muis. Zijn weg is niet alleen een wandeling, bij dag of nacht, het is ook een boek van verbondenheid met het landschap, waaraan met elk tochtje een extra pagina wordt toegevoegd. Op sommige bladzijden staat het geluid van regen in veel te volle plassen, het kraken van takken in de wind. Op andere ligt de ondoordringbare stilte van mist. Het is een verhaal van ontmoetingen, ook met zichzelf.

(c) Jurgen Walschot

Aan de overkant van het veld gaat hij een bosje in. Hij is nooit ver van de bewoonde wereld, het licht van verre straatlantaarns schemert ook hier op sommige plaatsen door de takken heen. Maar toch voelt het wilder. Er ritselt iets in de ondergroei, een late merel schiet als een horizontaal afgevuurd projectiel over het pad en duikt een struik in. Vanuit een nest ergens in een boomtop kwettert een ekster een zacht goedenacht.

Hier is hij zich veel beter bewust van hoeveel hij niet kan zien. Net als een kind dat de handen voor de ogen slaat, betekent zijn eigen blindheid niet dat hij onopgemerkt passeert in een wereld waar nu de wezens wakker worden voor wie het duister geen sluier vormt.

De fotograaf in hem ontwaakt. Hij tast naar zijn camera.

Stop je ooit echt met kijken, zelfs in het duister? Alles in het vizier hebben betekent veilig zijn, de gevaren zien komen voor ze jou hebben opgemerkt. Opmerkzaamheid staat je toe om net op tijd in de berm te duiken als aankomend verkeer voorbij raast, of om je op het precies juiste moment achteloos naar een etalage te wenden, zodat de bekende voorbij loopt zonder dat je gedwongen wordt tot het gesprek dat je niet kunt opbrengen.

Zo is ook de camera een schild van onbereikbaarheid, een vizier waardoor de schutter naar de wereld kan kijken zonder eraan mee te hoeven doen.

Hier in het duister geldt die vorm van beschutting niet. Hij is veel zichtbaarder voor al het nachtleven om hem heen dan hij ooit is op klaarlichte dag. En om een fractie te kunnen delen in wat zij zien, heeft als verlengstuk van zijn eigen blik een kunstmatig oog nodig.

Was dat een geruisloze gevleugelde die weg scheerde tussen de bomen? Uilen zijn ook geesten, van de meest betoverende en ongrijpbare soort. Hij is geen uil maar hij kan stil zijn, en geduldig.

Paaltje. Lichtgevoelige lens, sluitertijd van ettelijke seconden. En daar springt het beeld tevoorschijn op de display, in onwaarschijnlijke kleuren en diepte, met reliëf en nuances die op hetzelfde moment, de blik een paar graden opzij, totaal onzichtbaar zijn. Uit een zwart plat vlak openbaart zich een driedimensionale wereld.

Het oog van zijn camera maakt de nachtwereld zichtbaar maar daarom niet beter herkenbaar. Het gras in vuur en vlam, de giftig groene restanten van strooilicht of straatlantaarn, ze tonen hem de mensenwereld met het buitenaardse aura dat doorgaans alleen dieren waarnemen. Het zijn kleuren waarin hij niet kan wonen, toch niet voor langere tijd of uit vrije wil.

Maar zij zijn de wereld, hier en nu. Wat doe je, als je kompas plots wijst naar het onbekende? Duik je erin, geef je je over? Of schrik je terug, klap je de display dicht, steek je je handen in je zakken en baan je je met opgetrokken schouders zo snel mogelijk een weg terug naar de vertrouwde wereld van lamplicht en asfalt?

De wandelaar doet geen van beide. Hij blijft staan midden op het pad, de ogen gericht op het duister, de oren gespitst, zijn huid een membraan binnen bereik van de nachtwind. Hij laat het allemaal toe, zichzelf en zijn onbehagen net zo goed als de wriemelende, wroetende wereld om hem heen, zichtbaar en onzichtbaar. Hij ademt diep in en hoort het ruisen van de boomkruinen. Hier leven wezens. Hier slaapt het kreupelhout. Morgenochtend, bij daglicht, zal dit moment verdwenen zijn. Maar nu is het alles wat er is. En hij maakt er deel van uit.

Hij laat het duren zolang hij kan, zolang hij durft.

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #102
Schuim en sterren

Soms kun je maar beter van de wereld verdwijnen.

Ik kan dat makkelijk. Ik hoef mijn aandacht maar naar binnen te richten om langs ijsvlaktes te dwalen waar de ijzige wind elk geluid van nijdige stemmen overstemt. De sneeuwstorm in mijn hoofd is er altijd.

Ik ken ze te goed intussen, die stemmen. Ik weet wat ze fluisteren en schreeuwen, ik hoor hoe ze sneren en schelden. Wat ze precies zeggen, heeft nooit veel uitgemaakt. Woorden zijn lucht, zoveel wil ik nog wel geloven. Maar aan de scherpe rand van hun toon kan je je verwonden als je niet oplet.

Gewapend moet je zijn, met een stilte om je heen dik als gewatteerde dekens, en een hoofd vol loeiende wind en sneeuw. Je moet lak hebben aan kou, dat ook. Wie alleen is, heeft vaak kou.

In de sneeuwstorm bestaat geen tijd. Het is er altijd een soort schemering, te donker om dag te zijn, maar te helder voor nacht. Daarom weet ik nooit hoe lang ik er ronddwaal, als ik er eenmaal ben.

Ronddwalen is niet moeilijk. Ik trek mijn schouders op en kijk niet om me heen. Soms vertellen mijn voeten me dat ik een heuvel opga, dan weer zak ik wat dieper weg als ik ergens van afdaal. De sneeuw knerpt onder de zolen van mijn schoenen, een zacht, pijnlijk kraken. De sneeuwvlokken die zich vasthechten aan mijn kleren overleven hun omhelzing niet. Ze smelten een voor een, zonder dat ik er iets voor doe.

Op zeker moment is het voorbij. Dan kijk ik om me heen en is het rustig. Ik zie stoeptegels en ik hoor een auto voorbijrijden. Misschien bloedt mijn neus een beetje, maar niet te erg. Ik raap mijn tas op uit de plas waarin hij lag. De stemmen zijn weg, het gevaar is geweken.

Soms vraag ik me af of ik me geen dingen inbeeld. Maar de stemmen komen altijd terug. Zoveel heb ik intussen wel geleerd. Dan verlang ik naar die wereld waarin sneeuwvlokken bewegende sterren zijn tegen een grauwblauwe lucht, en stuifsneeuw opspat als schuim over een deinend landschap. Dan verlang ik er zo erg naar dat ik daar ook bén.

Als ik het maar hard genoeg wil, kan ik daar op een dag misschien blijven.

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #101
Diamant

(c) Jurgen Walschot / Kirstin Vanlierde

Ik kras de scherven van ons verhaal
in een verleden venster, zoekend
naar een klank die ik herken.

Na wortel, tak en stam kwam vallen
en vergaan. Nu perst het leven
ons samen, fossiele verstarring
kreunend onder druk. Diamant
zijn vraagt intens veel tijd.

De winter sluipt op wollen voeten
de kamer in en likt de laatste restjes
warmte van de ramen. Wat denk je,
worden wij ooit ook zo helder,
doorzichtig voor elkaar?




Zaailing #100
Vleugels

Een ode aan vijf jaar gedeelde magie

jij was de engel die zijn veren verborgen hield
ik zocht in de bossen naar de ziel van een beest

van zaadje tot zandkorrel stroomden wij
mee met het verhaal, tastten kwetsbaarheid af,

deelden luchtruim, bevruchtten, bevroren, verdwenen
in vlammen, keken bij valavond recht in de zon

we strooiden sporen van schoonheid
door nachtelijk laagland en schikten nesten

van dons rond oude pijn; we durfden onze ogen sluiten
omdat dromen met twee dieper gaat

de toekomst breekt aan zoals de dageraad
vanzelf en met nieuw licht

ontwaken vraagt geen moed, het is gehoor geven
aan de lokroep om te worden wie we zijn

en terwijl onze vleugels zich spreiden
groeien wij sterker, inniger

naar elkaar toe

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #99
De sfinx

(c) Jurgen Walschot

Met de rijrichting mee is de meest effectieve manier
om iets achter te laten. Je vraagt je af waar zij
van droomt. De sfinx zwijgt. Hoogstens glimlacht ze,
een mondhoek die de stilte verder ongemoeid laat.

Langs haar heen stroomt een verhaal maar de essentie
is niet scherp te krijgen. Stond er een kind op het perron
waar zij vertrok? Lag er nog een man tussen de lakens
toen ze zacht de deur achter zich sloot? Of een vrouw?

De sfinx zwijgt. De toekomst raast naderbij. Of wij snellen erheen,
het maakt geen verschil. Wat we achterlieten, is voorbij en
de gouden glans van wat nog komt, heeft een duistere rand.




Zaailing #98
Vastgelegd

We verwarren de drang van de dingen naar vrijheid
met een verlaten van onszelf. Dus binden we boten
aan oevers, lijnen honden aan, maken foto’s
waarin we doen alsof we niet bewegen.

We beweren te koesteren maar we spalken de tijd,
gipsen haar in, dwingen wat stroomt tot stolling.
Er is geen bewaren dat niet tegelijk een vasthouden is,
een droogleggen van wat ooit vloeide, een vastlijmen
van wat ademde en vloog. Wat vastgelegd is, lijkt
misschien nog wel op wat er was, maar dan alleen in vorm.

In werkelijkheid verlaat alles ons voortdurend.
Adem valt niet vast te houden, vleugels zijn
gemaakt voor vlucht.

De enige vrijheid is die om onze armen te openen
voor alles wat naar ons toe komt –
voor alles wat, in vertrouwen, naar ons terugkomt.

Of, nog een laagje dieper, Jurgens stiftgedicht:

Vandaag Vastgelegd
 
de dingen verlaten ons
we doen
we bewegen
we koesteren
we dwingen
wat er was,
in vorm

Adem
vlucht
vertrouw






Zaailing #97
Dromen onderhandelen niet




Zaailing #96
Bezonken

(c) Jurgen Walschot & Kirstin Vanlierde



Zaailing #95
Wat uitbreekt

(c) Kirstin Vanlierde & Jurgen Walschot
gemaakt ter gelegenheid van de Poëzieweek 2021 i.o.v. Odisee




Kracht die in de diepte broeit, hou je niet binnen.

Je kunt haar verleiden tot zwijgen, haar bedelven
onder gewichtigheid en steeds zwaardere argumenten,
er een heel seizoen overheen gieten, vol
uitzichtloze dagen waarin niets nog lacht of leeft.
Je kunt haar toebijten dat geduld rijmt op deugd
en haar zeggen dat ze zich nuttiger maakt
als ze zichzelf maar helemaal begraaft.

Soms geeft ze zich gewonnen. Dan gaat ze dood
liggen in het duister en verstilt tot ze zelf gelooft
dat je op wilskracht kan stoppen met bestaan.

Maar wat in de diepte broeit, als levende lava
in de kern van een droom, dat hou je niet binnen.

Let wel: het gebeurt niet zomaar
en zelden vanzelf. Kiemkracht vraagt tijd,
een diep en warm zwellen tot de roep
van het moment aanbreekt als dageraad.

Ze kan een taaie weerstand op prijs stellen,
een uitweg tegen alle logica in. Ze is
gemaakt van pure koppigheid, ontworpen
om niet toe te geven aan druk van bovenaf
of het pleidooi om nog dieper te gaan liggen,
zich plat te houden en verlangen te vergeten.

Dat is wat ontkiemen doet: met een heel klein kopje
komen piepen en dan uitbarsten, ontrollen, ontvouwen,
omhoog stuwen, adem krijgen, licht vangen, bloeien.
Onstuitbaar.

De winter kan een half leven lijken te duren.
Maar kracht die uit de diepte breekt, die hou je niet binnen.




Zaailing #94
Zichtbaar

(c) Kirstin Vanlierde & Jurgen Walschot



Zaailing #93
Een warm weerzien

Klik op de afbeelding om naar het kerstverhaal te gaan



Zaailing #92
Cocon

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is cocoon1-klein.jpg
(c) Jurgen Walschot


Sla je vleugels om mij heen en maak mij een veilige ruimte.

Ik kan mezelf niet meer in stand houden. Wat ik bouwde, brokkelt af. Wat ik wilde, blijft buiten bereik. Ik ben zo hoog geklommen als ik kon en nu is er niets dan afgrond. De wereld in mij davert en de brokstukken donderen naar beneden.

Een cocon is wat ik nodig heb, een omhelzing om in af te dalen, een duister om in thuis te zijn.

Verzet lijkt dapper; wie kreeg ooit complimenten om de strijd te staken? Maar soms moet wat ten einde is zich gewoon overgeven. Versmelten met het onvermijdelijke is een zachte dood. En diep – diep – vanbinnen weet iets in ons het beter.

Net als voor de rups, die zich een lijkwade van zijde spint, een gouden sarcofaag om zichzelf in te verliezen tot de laatste vezel, is de plaats waar wij uiteenvallen de vruchtbare grond voor alles wat daarna nog komt.

Op een dag, van op grote hoogte, zullen we terugkijken in mildheid en denken: wat waren we klein.




Zaailing #91
Tot dan is het genoeg

Een trio Zaailingen in het diepste duister van het C**-jaar.
Een bundeltje hoop en warmte, aangeboden als wenskaarten voor de winter (meer info hier).




Zaailing #90
Puhpowee




Zaailing #89
Heilige Onschuld








Zaailing #88
Waarom niet






Zaailing #87
Teufelsschlucht

De omhelzing van de duivel



Het regent en het bos roept. Ga.
Ga peilloos verdwalen.

Alles wat je meebrengt naar het bos, inclusief jezelf, kan ontbinden. Daarvoor is het ook bedoeld.
Emoties zijn herfstbladeren. Herinneringen zijn humus. Lang voor je lichaam zich uitstrekt om deel te worden van de bodem, ben je al ontelbare keren verzonken en vergaan.

Alles wat leeft, teert op iets wat voorbij is. Van rottende bladeren tot herinneringen: we stampen het eerst dieper de bodem in, laten het in het duister bezinken en vermolmen. Precies daaruit bouwt het leven zichzelf vervolgens weer op.

We houden niet zo van dat idee, wij mensen. Bij doodgaan denken we aan engelen en licht en liever niet aan de oerkracht van vochtige bosgrond. Geen wonder dat we de natuur aan de duivel gingen toeschrijven. Wie haar kende en respecteerde, noemden we heks. Wie haar vernietigde, noemden we slim en ondernemend. Kijk waar dat ons gebracht heeft, intussen.

Want er bestaat niet zoiets als ongeworteld zijn. Afgesneden, dat wel. Door het gerommel in ons hoofd, door de kletspraatjes of verheven sprookjes. En we kunnen onszelf mooi heersers van de schepping wanen, de tijd en het landschap weten eindeloos veel beter. De duivel krijgt altijd gelijk.

Dus zak maar dieper in de greep van de bodem. Los langzaam op in de regen. Je kunt verdrinken in bossen en rotsen zonder ooit in ademnood te komen.

En wat van ons overblijft, gestold en versteend en omhelsd door laag na laag bezonken rots, werkt zich op een dag wel weer naar het licht.


Sommige duivels zijn geen sprookjes, en in het ene landschap is de levende geschiedenis van de bodem een stuk tastbaarder dan het andere. Ik verloor een paar jaar geleden mijn hart aan de fenomenale geologie van Teufelsschlucht, en vorige zomer namen we er Jurgen en zijn gezin mee naartoe. Van hoosbuien tot stralende zon, we kregen het op onze wandelingen allemaal. Een tocht door dit landschap kan je alleen maar nederig maken.





Zaailing #86
Wegwijzer

Voor Eline

(c) Jurgen Walschot



Hoe ooit de eerste tweebenige aan land kwam, vraag jij, en vervolgens ga je giechelend stenen rapen. Ik blijf het antwoord schuldig.

We markeren de plekken die ons troosten in onze tijdelijkheid. We hunkeren naar wortels maar het leven spoelt aan ons voorbij. We begraven de doden tot voorouders, laten hun botten rusten vervlochten met de rots.

Ik wil een andere wereld voor jou, kind, dus verleg ik stenen in de hoop op een pad. Ik ga jou voor naar een plek waar ik niet thuiskom maar jij dat hopelijk wel ooit zal doen. Want jij overstijgt ons.

Zie ons, groet ons, en laat ons dan achter. Kreupele wegwijzers zijn wij, vol goede bedoelingen, wankel als wensdromen.

Raak ons niet aan.
Daarvoor zijn wij niet bedoeld. Daartegen zijn wij niet bestand.





Zaailing #85
Werelden die wachten op genezing







Zaailing #84
Alles wat ooit was

(c) Jurgen Walschot


Als een gordijn dat langzaam het toneel
prijsgeeft, walsen de wolken
met de eerste aarzelende stralen licht.

Soms is betovering solide als rots.
De ochtend proeven, de belofte
van de tocht die ons pas na pas omhelst.

Haast leert de reis ons af, tot we leren
vallen als regen, voor elke stap
een weerschijn in de wolken

voor elk ogenblik een druppel. Maar die ene,
die zowel het licht vangt als de schaduw,
gestold in het moment als een geschenk

dat de adem inhoudt, die
verandert het verhaal, en ons
en alles wat ooit was.





Zaailing #83
De droom die we werkelijkheid noemden

(c) Jurgen Walschot



Sommige verhalen vragen niet naar woorden:
de belofte van de ochtend tegemoet lopen
de taal benaderen van vogels of boomstammen
onszelf kennen als verstrikt, gezaaid, besmet

met schoonheid. Gretig lezen we de lijnen
voor zover we ze kunnen volgen. Wie deze
wereld wil bewonen, moet leren om te spreken
in sporen, reiken naar het licht doorheen de filter

van de kooi. Voor een paar onbetaalbare uren
bloeien we open en geven alles wat we hebben.
We overtuigen onszelf dat binnen de beperkingen

van de tralies onze verstrengelingen
even diep wortelen als in de droom
die we werkelijkheid noemden, voorheen.





Zaailing #82
Wilde geest

Deze Zaailing kwam tot stand naar aanleiding van een hartverscheurende gebeurtenis. Je leest het relaas van Jurgen hier.

Maar wilde geesten laten zich niet tegenhouden. Hun schaduw blijft onverstoord en ongehinderd door de schemering glippen.
In onze herinnering. Op papier. In werkelijkheid.



Wilde geest

Ik wil je weer vrijbuiter zien, vluchtig
als wind, scherp als een bijtende streek
die je telkens weer vergeven wordt.

Want wilde geesten zijn niet gemaakt
voor duisternis, zelfs niet in herinnering.
Ik ken jou tot je laatste strakgespannen spier.

Vaste voet aan de grond gun ik je
hier waar schaduwen met de kleur van koper
en zonsopgang alles verlichten op hun pad.




Zaailing #81
Over de drempel stappen

Fragment uit ‘De wortels van de wereld’
Hoe laat je het vertrouwde achter je en zet je een stap die je nog nooit eerder gezet hebt? In ‘De wortels van de wereld’ neemt Reya een loodzware beslissing…
Met dit fragment uit ons nieuwe boek als Zaailing stappen ook Jurgen en ik over de drempel naar de buitenwereld.

‘Over de drempel stappen’ (detail) (c) Jurgen Walschot


Ze moet iets doen. Reya voelt de gedachte branden in haar hoofd, alsof ze zelf koorts heeft. En ze weet ook wát ze moet doen, al maakt het haar doodsbang. Ze moet naar Demeter.
Die zal raad weten, dat heeft Mendel zelf gezegd. En hij is niet in staat om te gaan. Maar zij wel.
Demeters huis ligt aan de grens van de stad in het oosten, herinnert ze zich. Een paar dagen stevig doorlopen…
Reya verzamelt al haar moed als een grote klomp in haar buik. Het maakt niet uit hoe ver het is, ze moet gewoon dóórlopen.

Ze propt het laatste restje eetbaar voedsel in haar zakken. Arizona, die zoals zo vaak lag te slapen in één ervan, wordt wakker en steekt zijn kopje naar boven. Reya haalt de slang tevoorschijn en hurkt neer. Haar vingers trillen.
‘Ik wil je niet achterlaten’, fluistert ze. ‘Maar ik durf je ook niet meenemen. Daarbuiten is er niks voor jou. En hier…’ Ze slikt. Zo zacht ze kan, aait ze over het gladde kopje. De slang glipt tussen haar vingers vandaan en glijdt in een gracieuze beweging op de grond. Reya’s blik wordt troebel. ‘Weet je het zeker?’
Arizona glijdt – langzamer dan anders, zo lijkt het wel – van haar weg, de begroeiing in.

Reya richt zich op. Van op een afstand kijkt ze naar Mendel, die ineengekrompen op de bank zit. Met haar ogen vol tranen ziet hij er minder ziek uit. Maar ook nóg minder zichzelf. Ze wil naar hem toe lopen en hem omhelzen maar houdt zichzelf net op tijd tegen.
‘Dag’, fluistert ze zonder geluid. Dan sluipt ze weg, naar de sluisdeuren die toegang geven tot de buitenwereld.

‘Over de drempel stappen’ (detail) (c) Jurgen Walschot

Ze werpt een laatste blik over haar schouder. Het hoge voorportaal met de indrukwekkende zuilen vol klimplanten ligt er schijnbaar vredig bij in het ochtendlicht.
Aarzelend stapt Reya over de drempel van de serres. Haar voeten voelen aarde en kort, stekelig gras. Ze ruikt de kruidige geur van de heuvels. De horizon tilt haar blik omhoog. Haar mond valt open. Ze staat onder een hemel die hoger is dan ze ooit voor mogelijk heeft gehouden. Hij is prachtig. En immens. En doodeng.

Een plots geluid laat haar omkijken. De buitendeuren gaan weer dicht en vergrendelen zichzelf. Trillend draait Reya zich om. De open ruimte gaapt haar tegemoet, als een zee van gras en golvende wolken waarin ze elk moment kan worden verzwolgen.

Ze zet één stap. En dan nog één. Alles in haar schreeuwt dat ze terug moet naar de beschutting van de koepels. Maar ze scheurt zich los en loopt door, zonder nog om te kijken.

‘Over de drempel stappen, een illustratie uit ‘De wortels van de wereld’ (c) Jurgen Walschot





Zaailing #80
Spiegels en scherven

(c) Jurgen Walschot


In doelloze dagen dwalen we door spiegelpaleizen
van eigen makelij. We perfectioneren de kunst
van het verloren lopen in onszelf. We staren
ons blind vanuit alle richtingen, elke rimpel
uitvergroot, elke angst dubbel en dik aangezet.

Kun je jezelf nog onder ogen komen als alles wat je ziet
je eigen beeld is, een portret dat zich spottend reproduceert
als een echo, eindeloos over en weerkaatsend, een schreeuw
waarin je gevangen zit met jezelf? Maar wie een spiegel
stuk slaat, snijdt zich gegarandeerd aan zijn scherpte.

Wil jij mijn reflectie zijn? Houd ze mij voor, houd je niet in,
het hoeft niet aardig. Want jou kan ik aanzien, wil ik
uitschelden en kwijtschelden en vervolgens vragen
me te verzekeren dat het van waar jij staat nog wel meevalt.
Als jij je niet snijdt aan mijn scherven, durf ik ze oprapen.





Zaailing #79
De geheime tuin

(c) Jurgen Walschot


Zie mij graag, zegt ze.
Dat doe ik, zeg je. Van zo dichtbij als ik mag.
Je mag wel wat dichter komen, hoor, zegt ze.
Je knikt. Maar je doet het niet. Soms moet je iemand de ruimte geven, ook als ze zelf niet weet dat ze die nodig heeft.

Je lijkt een beetje op een madonna, zeg je.
Hoezo, vraagt ze. Heb ik geen kleren aan of zo?
Madonna’s hebben juist wel kleren aan, grijns je. In statige gewaden staan ze onder stolpen te staren naar wie hoopt hun zegen te krijgen.
Ik sta niet, zegt ze. Ik zit. Ik lees. Laat me met rust.

De wereld komt bij momenten zo hard binnen dat afstand het grootste geschenk is dat je iemand kunt geven. Dichtbij willen zijn maar toch niet binnendringen. Het gebaar van de ander laten komen, ook als dat wil zeggen dat je er misschien heel lang op moet wachten.

Hoe breek je uit een stolp van eigen makelij? Hoe leren we leven met de begrenzingen die het leven ons oplegt? Onze wanden zijn zo dun dat ze maar al te vaak vragen om bescherming. De ene maakt er een klein koninkrijk van, een geheime tuin, de ander een terrarium waaruit langzaam alle lucht weg sijpelt.

Ze kijkt op van haar boek. Ze glimlacht. Je ziet mij graag, zegt ze.
Ik voel het tot hier.








Zaailing #78
Naar waar het hoort


Nigredo


De dood kan zacht zijn.
Als een zijden laken dat langzaam opgetrokken wordt en alle geluiden smoort.

Wat naar de bodem zinkt, waar zelfs de dapperste zonnestralen niet komen, verrot en vergaat en wordt weer een met waar het vandaan kwam.
Want van duisternis zijn wij gemaakt, en tot duisternis zullen wij wederkeren.

Waarom zo hardnekkig willen leven, afgescheiden van de bron?
Waarom zo wanhopig willen ademen, in een wereld die vloeibaar is?

Het duister komt opzetten. Nu is het snel voorbij.
Luister niet naar hun kreten. Of denk dat het watervogels zijn.

Alles keert terug naar waar het hoort.





Predikers


de duikers van de Stichting
in de Noordzee krijgen
naar een geschikte plek om uit te zetten
net voor ze land vonden

Spiegelglad werd elk woord in dit debat. Vaste waarden scheurden af en lieten los, dobberend als wrakhout. We wisten niet meer wat we hoorden, of wat we mochten geloven.

net voor ze land vonden
naar een geschikte plek om uit te zetten

De predikers werden ferventer, de argumenten radicaler. De dunne lijn tussen feit en fictie bleek niet meer dan dat: een lijn.

in de Noordzee krijgen
wel degelijk onderbouwd



Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is b-i-001.jpg


Sommige lijnen veeg je uit. Andere herteken je. Iedereen die vaart, weet dat een rechte lijn nooit aan te houden valt. Zelfs de horizon haalt trucjes uit met wat hij begrenst. En wat zijn bootjes meer dan kinderspeelgoed?

We werden goed in lijnen verleggen.
We werden heel goed in lijnen verleggen.

wel degelijk onderbouwd
het wijdt er een hele webpagina aan met de veelzeggende inleiding
de wetenschappers blijken predikers te zijn

We hapten naar adem en zetten ons schrap. Als je dezelfde woorden lang genoeg herhaalt, luistert niemand nog. Lawaai ligt dichter bij stilte dan op het eerste gezicht lijkt.

de wetenschappers blijken predikers te zijn
de wetenschappers blijken predikers te zijn
de wetenschappers blijken predikers te zijn

We gaven het tenslotte op.
In dit verhaal was elk houvast al lang geleden gezonken.

de duikers van de Stichting
in de Noordzee krijgen
naar een geschikte plek om uit te zetten
net voor ze land vonden





God ziet alles


God ziet U, zo zeiden ze dat vroeger. God zag alles, als we de hoeders van orde en rechtschapenheid mochten geloven.

Dan is er nu dus ook iemand die toekijkt hoe scharen van ongelovigen overboord slaan. Hoe ze met opengesperde ogen en geruisloos schreeuwende monden verzwolgen worden door golven die nooit hun naam zullen fluisteren.

Elke boot bergt een droom, gepreveld in een taal die wij niet spreken. Elk aangespoeld lichaam is een doordrenkt vod van mensenhuid op een godverlaten strand.

Als het ons van pas komt, geloven we maar al te graag in het noodlot. We vragen aan de spiegel om ons het mooiste te tonen wat het koninkrijk te bieden heeft. Maar we hebben alleen onszelf om in de ogen te kijken.









Zaailing #77
Plaatsen waar we blijven

(c) Jurgen Walschot
Klik op het beeld voor een grotere versie (en de Engelse tekst)


We kennen ze wel, de verhalen
van troost, van licht in tunnels en gezang
van gevleugelden. Maar verhalen zijn lucht,
ze waaien weg met de wind en wie
achterblijft, staat met lege handen.

Laat de woorden maar gaan. Want
het zijn de plaatsen waar we blijven
omdat elk blad aan de bomen
er onze naam kent. Het zijn de plekken
waar we wortelen, diep in de bodem
die ons toebehoort, en waar de dingen
doorgaan, loom en vanzelf, vertrouwd
als een kat opgekruld op een schoot.

Verbondenheid is een levend landschap,
waar stamstroom en schaduw op elk uur
van de dag de grens hertekenen
tussen wat geweten is, gekoesterd
en vanuit een ooghoek nog gezien.






Zaailing #76
Ongezien







Zaailing #75
Trek je bek open

(c) Kirstin Vanlierde & Jurgen Walschot – Zaailing ontwikkeld voor de 15e Week tegen Pesten i.o.v. Netwerk Kies Kleur tegen Pesten en TeGek!?






Zaailing #74
Waar rook is


Ongedierte rook je uit, desnoods met harde middelen.

Je glimlacht om de roekeloosheid van de raaf, de koele berekening waarmee hij zijn vleugels spreidt boven de dampen van schoorstenen, de smeulende resten van sigaretten. Handig, zo’n bondgenoot, zeg je mij, om je te bevrijden van gewriemel tussen je veren dat daar niet thuishoort, van venijn dat bijt en steekt, parasieten die veel meer plaats innemen dan ze zouden mogen. Raven zijn slim. Ze gebruiken wat voorhanden is. En wij geven ze volop munitie.

Is er iets wat nu toekijkt van op grote hoogte, naar die elegante blauwe bol in het onmetelijke luchtruim, en glimlacht? Is er iets wat de koele berekening kan appreciëren van de planeet om haar vleugels te spreiden boven de gloeiende aarde, de hete winden, de verdroogde grond? Eén vonk is genoeg.
Handig, zo’n bondgenoot, om zich te bevrijden van het gewriemel op haar huid dat daar niet thuishoort, van venijn dat kapt en graaft, van parasieten die veel meer verwoesten dan ze zouden mogen.
De planeet is slim. Ze gebruikt wat voorhanden is. En wij hebben haar volop munitie gegeven.

Ongedierte rook je uit, desnoods met harde middelen.

(c) Jurgen Walschot



Zaailing #73
Zo zie je het licht beter


‘Is het mijn verbeelding, of zijn de nachten de laatste tijd veel langer dan de dagen?’
Robin en Reya zitten tussen de wortels van Yggdrasil, de majestueuze naaldboom die de hele bibliotheek van Mendel overschaduwt. De avondschemer trekt lange, donkere sporen tussen de boekenrekken.
‘Toen je hier aankwam, was het nog zomer’, knikt Reya. ‘In de serres merken we daar weinig van, maar intussen is het buiten winter. Misschien is het zelfs al Kerstmis.’
‘Kers-wat?’
Reya kijkt toe hoe Robin langzaam de pagina’s omdraait van het oude boek dat ze voor hem uit het rek heeft gehaald. De kaft is gevlekt en een beetje rafelig. Op de kaft staat Jul – maar dat kan hij niet lezen.
‘Mensen waren vroeger bang van het donker’, vertelt ze. ‘Dat de dagen in de winter altijd maar korter werden, joeg hen angst aan. Misschien zou er uiteindelijk helemaal geen dag meer overblijven, alleen maar nacht. Maar gelukkig gaat het niet zo. Op een bepaald moment, na het allerdonkerste midden van de winter, komt het licht beetje bij beetje weer terug. Dat wilden ze vieren.’
Robin staart naar afbeeldingen van landschappen vol sneeuw onder koude nachthemels, vreugdevuren met lachende kinderen eromheen, groene takken vol slingers, kaarsen en sterren.
‘Kaarsen in de bomen! Wat een fantastisch idee.’
Reya haalt de schouders op. ‘Er zal er vast nu en dan wel een in brand gevlogen zijn. Maar ze bleven het doen.’
‘Waarom gebruikten ze alleen maar naaldbomen?’
‘Dat zijn de enige die groen blijven in de winter.’
Robin blikt omhoog naar de kruin van Yggdrasil, die in het schemerdonker niet meer groen maar zwart is. ‘Dat hangt ervan af.’
‘Kijk’, wijst Reya, ‘dit vind ik leuke prenten.’
Over de pagina’s huppelt een goedgemutste kabouter in warme groene kleren, met een paar rendieren en een vracht aan pakjes in zijn kielzog. Op sommige prenten is hij geen kabouter maar een grote man, met een stevige baard en een brede lach.
Robin bladert door, naar bladzijden van rijkelijk gedekte tafels, vrolijke gezichten aan de maaltijd, gesuikerde appels als dessert en het uitpakken van geschenken.
‘Het ziet er gezellig uit, Kerstmis.’
Helemaal aan het eind is er ook een tekening met daarop iets wat lijkt op drie berooide vluchtelingen, twee volwassenen en een zuigeling, in het hooi van een schuurtje.
‘Wie zijn dat?’
Reya haalt de schouders op. ‘Die mochten zeker niet meedoen. Je hebt overal vervelende mensen.’
Plots veert Robin op. ‘Zullen we beslissen dat het vandaag Kerstmis is en Yggdrasil versieren? Dat is toch een naaldboom?’
Reya gaapt hem aan maar begint dan te lachen. ‘Ja! Met slingers en appels en…’
‘En ik kan misschien wel wat gloeiende steentjes aan elkaar rijgen om tussen de takken te vlechten.’
‘Dat lijkt me niet veel veiliger dan kaarsen.’
‘Doe niet zo flauw.’
‘Die boom is enorm. Waar vinden we alles wat we nodig hebben?’
‘We hoeven hem toch niet helemaal te versieren? Een klein stukje is genoeg. We zijn maar met ons twee, niet met een heel dorp.’
‘Mendel is er ook nog.’
Robin knikt. ‘Denk je dat hij dit een goed idee zou vinden?’
Reya haalt de schouders op. ‘We vragen het hem als we klaar zijn.’



Versieringen bij elkaar zoeken lukt beter dan Reya had gedacht. De serres zijn gul aan ronde vruchten en taaie lianen. Rozenbottels en knalgele plukjes mos zijn net zo mooi als kerstballen of lampjes en in sommige van Mendels oude voorraadkasten liggen spullen die hij al een eeuwigheid niet meer gebruikt en waarvan ze slingers kunnen knutselen. Robin komt terug met een vrachtje kiezels die hij aan elkaar rijgt met ijzerdraad en een kabel die volgens hem écht geen vlam kan vatten.
Als ze alles voorbereid hebben, moeten ze er ook nog mee naar boven. De onderste takken van Yggdrasil zitten vreselijk hoog, maar Reya en Robin weten intussen hoe ze vanop het bovenbalkon van de bibliotheek op een laaghangende tak kunnen raken.
Maar als ze er eenmaal staan, een wankel evenwicht zoekend op de ruige bast met zware tassen vol materiaal over hun schouders, voelt Reya haar maag tot helemaal onderaan in haar buik zakken.
‘Het is pikkedonker in de boom.’
Robin grijnst. ‘Prima.’
‘Hoezo, prima?’
‘Zo zie je het licht juist beter.’
Reya voelt vingers om haar hand, Robins warme greep die haar omhoog trekt.
‘Wacht maar af.’

(c) Jurgen Walschot


Wil je de Zaailing graag helemaal opgemaakt in Mendel-stijl lezen? Klik hier.





Zaailing #72
Boventonen

(c) Jurgen Walschot



Zullen we afspreken dat jij verdwijnt en ik je terugvind?
Verstoppertje spelen tussen de stoeptegels, een paar levens overslaan en dan weer opduiken in een andere tijd. In dit spel is niets te winnen. We treffen elkaar alleen telkens weer, als in een deurenkomedie maar dan ernstig.

Soms wordt het donker. Dan weer licht het beeld op. Het verhaal gaat intussen gewoon door. Wie even met de ogen knippert, heeft al iets gemist.

Maar we hoeven elkaar niet uit te leggen dat elke ontmoeting een echo bergt. Tussen ons trilt een almaar rijker web van verbindingen, gewelvenhoog gestapelde boventonen. De samenzang zwelt met elk akkoord.

Strijk neer, een lang ogenblik, uitgelicht als een icoon, een cliché. Voel hoe de diepste funderingen telkens weer nieuwe structuren dragen.

Strengel je vingers tussen de mijne. Ik graaf graag diep. Jij daagt me uit om boven mijzelf uit te torenen. Van op de galerij fluister ik over vleugels en het luchtruim. Jij strekt je vlerken.

Laten we het licht houden. Zullen we afspreken dat ik verdwijn en jij me terugvindt?






Zaailing#71
Een droom planten


als we nu eens naar de sterren keken
met onze voeten op de donkere grond
en ons heel heel klein voelden, zaadjes
klaar om te ontkiemen

hoe nieuw zou dat zijn

(c) Jurgen Walschot



als we nu eens een droom plantten
hem toedekten met fluwelen vingers
en fluisterden: ik zie je al
uitbarsten in uitbundig blad

hoe licht zou dat zijn


als we nu eens niets moesten
van onszelf of van elkaar
alleen onze armen openden
en nabijheid zaaiden

hoe warm zou dat zijn



Zaailing #71 is onze nieuwe winterwenskaart in drievoud!

Bestellen kan via mail of de webshop. Verzending gratis vanaf bestellingen t.w.v. 20 euro.
Wees er snel bij. Meer info vind je hier.




Zaailing#70
Hoe ver we gekomen zijn

(c) Jurgen Walschot



Een pad laat zich maar één stap per keer lopen. En met elke pas verschuift alles subtiel van perspectief.

Bomen die als wachtposten toekijken hoe wij langslopen, wijken geleidelijk terug uit ons blikveld. Contouren die we niet vermoedden, komen steeds scherper in beeld. De diepte waar we doorheen wandelen wordt rijker, het woud zelf een omhelzing.

De nevel die zich tussen de stammen weeft, kleeft aan onze jassen en onze haren. Het dikke bed van bladeren dempt onze passen op de weg omhoog. Dit is terrein waar maar weinigen zich wagen, maar wij zijn er thuis.

Je wijst mij op de vlammende contrasten, op de penseellijnen die stromen tussen bodem en kruin. Ik vlecht ze tussen mijn taal en ga steeds helderder zien.
Een lied ontsnapt aan mijn lippen. Het leert jou de woorden voor wat zich pas blootgeeft als je dicht genoeg genaderd bent. Je ogen worden zachter.

Hoe langer we lopen, hoe minder houvast we nodig hebben.
Hoeveel stappen hebben we al gezet sinds deze tocht begon?

Misschien slaan we bovenaan de heuvel even kamp op. Voor een adempauze, een knik, een enkel zacht woord.
Als we het willen, kunnen we dan achterom kijken – en vaststellen hoe onwaarschijnlijk ver we samen al gekomen zijn.




Zaailing #69
Uitgestrooid

(c) Jurgen Walschot


Hier sta je dan.
Ik zal je niet zeggen dat het geen pijn doet. En ik zal, hoe graag ik dat ook zou willen, je niet toewensen dat het snel overgaat. Leren leven met verdriet vraagt tijd.

Tijd – was er niet ergens een sprookje dat vertelde over wonden die geheeld worden, of op zijn minst verzacht?
Dichter bij de waarheid is dat we de tijd scheppen met beide handen tegelijk, ongeveer zoals je zand schept om een kuil te graven, waarin je vervolgens oude dromen bergt.
Je kunt ze ook uitstrooien, als dat je een goed idee lijkt, over water liefst. Dat weet waar het heen moet vloeien.

Wat ook mooi zou zijn, is dat het zand daar zachtjes bezinkt. En dat het water stilaan helderder wordt, terwijl het stroomt zoals het altijd doet, in lange, brede banen, naar zee.







Zaailing #68
Praten in sporen


toon me je snippers
laat mij je breuklijnen lezen
en de gekartelde randen van je angsten

we snijden vensters uit
op verleden en verlangen
blikken terug naar iets beters
dan de beduimelde bladzijde
van het hier en nu

maar hier en nu is wat we zijn
een veeg, een droom, een vergif

de nacht brengt dromen in vergeten talen
kringen die zich teder herhalen
als een voornemen of een val

op arme grond beperkt
de schade zichzelf

wat kunnen wij anders dan praten
in sporen, een stuntelige afdruk laten
van koffievlek of ongeluk, de echo
van een beeld dat ons achtervolgt

ik laat jou langzaam wortelen
dag na dag de bodem aftasten
met aarzelende aanzetten
doen alsof je alleen uit blad bestaat






Zaailing #67
De belofte van licht



ooit was ik er bang van
maar intussen heb ik geleerd
duister heeft altijd een deur

misschien niet meer
dan een glinstering, een belofte
van vergulde dromen buiten elk bereik

maar beweging lijkt de regel
zelfs de moederschoot perst
en spuwt haar kinderen uit

we haasten ons naar de uitgang
volgens sommigen is dat
waar het leven begint

ik wuif de dierbare schimmen na
laat mij het duister maar
en de belofte van licht






Zaailing #66
De magiër

(c) Jurgen Walschot


Ze noemen het de grote verdwijntruc, maar hij weet wel beter.

Het is geen kunst om één te worden met de stad, op te gaan in het decor van voort deinende massa’s, statige straten, roerloze monumenten. Al wat je nodig hebt, is een matig talent in camouflage en het verlangen jezelf te verliezen. Voor je het weet, merkt niemand je meer op.

Wie zelf niet gezien wordt, observeert beter.

De sluiers van de tijd zijn dun. Hij kijkt toe hoe ze langslopen, een voor een, op weg naar iets waarvan ze denken dat het ertoe doet. Glaswand of tralies, tussenstation of eindbestemming, ze wanen zich altijd wel ergens thuis.

Hij gaat nergens heen. Dit is zijn territorium, de uitsnede die hij zichzelf heeft bemeten. Boten zullen langsdrijven, de somberste wolken zullen de wedstrijd met de torens over wie het hoogste kan reiken onveranderd winnen. Om hem heen verandert de wereld, maar hij blijft dezelfde.

Magiërs hebben flair, dat weten we al lang. Heksen werden verbrand voor minder, maar dat waren dan ook vrouwen.

De avond valt. Goedkeurend kijkt hij toe hoe de stad zichzelf optrekt, steen voor steen, tot het bolwerk dat hij is.






Zaailing #65
Het diepste punt

Verdriet zinkt naar het diepste punt
zoals schatten dat doen
herinneringen waarvan we nog niet
weten of we ze wel willen bewaren.
Wat ons raakt, doorboort ons
en precies die wonde wordt de plek
van waaruit we groeien
omhelzen als we durven
en alles wat vooraf kwam
stralend in de schaduw laten.







Zaailing #64
Als de regen valt



Als de regen valt

Hoe het landschap langzaam zachter wordt
onder waardig ruisende welvingen, hoe de kleuren
leeglopen tot grijs, de contouren smelten.

Hoe mijn lijf zingend tot leven komt
en mijn zintuigen schreeuwen ik leef
dronken van vochtig donker, doordrongen

van hars en hout en mos en modder.
Hoe de verticale roffel mijn blik met lichte vingers
neerwaarts dwingt, naar de bodem

en de minitatuurmondingen van rivieren
op een steeds riskanter pad. De regen
moedigt niet aan om naar boven te kijken

maar misschien wel om te aanvaarden
wat in hulpeloze schoonheid wegstroomt
als een tedere voorbode van wat ons wacht.

(c) Jurgen Walschot




Zaailing #63
Muizenissen


Het was nochtans geen warme dag, laat staan een warme nacht. Maar na wat draaien en keren was het duidelijk – dit zou weer niets worden. De luiken van het Franse hoeveraam stonden op een kiertje. Het vliegenraam werd dubbel gecheckt. Voor het slapengaan had ik zelfs nog een amusant hoofdstukje gelezen waarin de personages godbetert Kerstmis vierden. (Dat komt ervan als je je niet goed informeert over een boek, niks zo vervelend als over de winter lezen in de zomer.)

Een paar uur eerder was ik door een prachtig aangelegde tuin aan het wandelen. Met gesloten ogen herontdekte ik die nu. Ik waadde opnieuw tussen de gigantische bladeren van de heilige lotussen door, nauwlettend in het oog gehouden door de veelogige zaaddozen die als periscopen tussen het groen priemden.

Het prikkelde me meer dan het me tot rust bracht. Ik wisselde van rug naar zij, trok mijn knieën hoog op en bootste de onvolgroeide varens na. Ik ging opnieuw door het bamboe labyrint maar ook deze keer stond ik te snel in een ander deel van de tuin. Ik verdwaalde in gedachten in de veelheid van te volgen lijnen in de schetsen die ik maakte. Misschien moest ik er nog een extra laagje kleur aan toevoegen? Een eerste klus voor de volgende dag? Of een personage toevoegen? Misschien was deze tekening dan wel bruikbaar voor…



Ze liet het centrum van het stadje achter zich. De huizen lagen steeds verder uit elkaar. De keurige tuinen vol struiken en bloemen, moe van de zomer, werden steeds groter. Hier was het goed lopen, alleen jammer dat er niets eetbaars te vinden was. Haar maag plakte als een lege ballon tegen haar ribben.
Plots zag ze ze: grote donkerrode appels, vuistdik. Haar voeten gingen vanzelf sneller. De boom stond in een immense tuin met een smeedijzeren hek eromheen, en dat hek liep zo ver ze kon zien, zonder een poort of een ingang. Er moest een huis zijn, daar ergens achter al het groen, maar de bomen en struiken onttrokken het aan het zicht.
Wie zo’n grote tuin had, kon best wat appels missen. Het hek was geen obstakel: kinderhanden hebben genoeg aan een paar fijne krullen als houvast. In een wip zat ze boven op het hek, balancerend als een vogeltje.
‘Wat denk jij dat je aan het doen bent?’
Ze had hem niet horen aankomen, maar de man stond er opeens, aan de overkant van de straat. Ze hield zich vast aan de spijlen en voelde hoe haar vingers trilden.

‘Over je eigen hek klimmen is toch niet verboden?’ was het eerste wat ze kon bedenken.
‘Jij wóónt daar?’
Ze hoopte vurig dat de eigenaar van de reusachtige tuin, wie het ook was, geen goede kennis was van deze man. Ze keek hem uitdagend aan en knikte.
‘Waarom ga je niet langs de ingang?’
Ze grijnsde. ‘Zie je die hier ergens?’
Hij stak de straat over en kwam op haar af.
Ze nam een besluit, zwaaide haar benen over het hek en met landde met een goed gemikte sprong niet ver van de appelboom.
Eén van de takken hing laag genoeg. Als ze op haar tenen stond, kon ze erbij. Ze plukte een appel en zette haar tanden erin. Ze proefde de donkerrode smaak van opluchting en draaide zich om naar de man aan de andere kant van het hek.
‘Tot ziens, meneer’, lachte ze met volle mond.
Hij zei niets en bleef haar aankijken. Hij had een smal gezicht, en donkere ogen. Met de spijlen tussen hen in had ze plots het gekke gevoel dat hij gevangen zat in een met tralies afgesloten domein, en dat zij zojuist vrij land had bereikt. Ze zwaaide nog eens naar hem en liep toen de tuin in alsof ze er de weg kende.




Het was stil tussen de bomen. Dit was meer een park dan een tuin, meer een bos dan een park. Een beekje stroomde en vormde een vijver, half verborgen tussen het groen. Ze zag een brugje maar nergens een pad dat er naartoe liep, en algauw had ze het gevoel dat het groen haar insloot.
Ze nam nog een hap van de appel en keek achterom. De appelaar kon ze nog zien, maar van waar ze stond, leek het hek verdwenen.

Plots voelde ze zich doodop. Ze koos een boom in de buurt en ging er met haar rug tegenaan zitten. De takken boven haar hoofd ruisten zachtjes. Vlekjes zonlicht dansten tussen de bladeren en over de stammen. Daar bestond een woord voor, wist ze, voor dat licht, maar ze kon het zich niet meer herinneren. Waar zou de man die haar had aangesproken nu zijn? Was hij verder gelopen? Of stond hij nog steeds met zijn sombere ogen aan het hek, te speuren tussen het groen? Misschien kende hij het woord wel. Ze wilde dat ze kon teruggaan om het hem te vragen. Maar denken aan hem maakte haar droevig. Ze was moe. Met een zucht sloot ze haar ogen, heel even maar…



Slaapdronken werd ik me bewust van de geluiden boven mijn hoofd. In oude Franse hoeves slaap je nooit alleen. Overdag dutten de habitués in hun warme schuilplaatsen zodat ze geen energie hoeven te sparen tijdens hun wilde nachten. Eerst dacht ik muizen te horen, maar afgaande op sommige van de eerder lugubere schreeuwen zou het wel eens een familie marters kunnen zijn die boven huishielden, en aan het tumult te horen waren ze het kot aan het afbreken. De kleintjes zaten elkaar achterna, racend in de plafonds, zigzaggend tussen de dakspanten.

Tussen het onophoudelijke gesjirp van de krekels door hoorde ik een uil roepen. Zouden uilen marters eten? Zou er een uil op zolder logeren? Ooit vond ik er kippenschedeltjes. Maar uilen aten toch geen kippen? In gedachten zag ik een majestueuze uil, geruisloos navigerend als een ervaren stuntpiloot, tussen de balken van de stoffige zolder. Uit het niets stortte hij zich met stevige klauwen op zijn prooi. Een stofwolk, gevolgd door scherp gepiep. Dichtklappende vleugels, stilte. Einde film.

Dat uilen muizen eten, is zeker maar of er ook marters op hun menu staan, moest ik maar eens opzoeken. Het was alleszins een goed muizenjaar in deze streek want overdag wemelde het van de roofvogels. Geruisloos lieten ze zich meevoeren door de wind, gedragen door de thermiek, steeds hoger en hoger. Mijn gedachten cirkelden mee de blauwe lucht in… Het grote niets lonkte – tot een groter zoogdier besliste om een plaspauze in te lassen. Een deur knalde, voetstappen in de gang, nog een deur, water stroomde. Zelfs de bovendieren schrokken, want ook op zolder was er geritsel te horen. En mijn slaap koos resoluut het hazepad.


Klaarwakker besloot ik dan maar op te staan en als een nachtdier de trap af te sluipen. Ik zou alvast die tuinprent afwerken. Ware het niet dat dat bewuste schetsboek in de auto was blijven liggen… Op dit uur de luiken opendoen en als een dief in de nacht stilletjes mijn eigen auto openmaken zou de anderen misschien onnodig ongerust en vooral ook wakker maken. Dus sloop ik weinig heldhaftig van het bed naar de zetel.

Ik las wat, nam de digitale krant door en voerde een handvol online gevechten. Zoals altijd merkten de wakkere vogels als eersten dat de zon aan haar werkdag begon. De lamp kon nu wel uit, het natuurlijk licht vond zijn weg langs de kleine ramen naar wat mijn tijdelijke werkplek geworden was: een antieke salontafel met overdreven gedraaide poten midden op een weliswaar zacht Perzisch tapijt. Een lichtstraal viel op mijn opengeslagen schetsboek, het kleinere van de twee dat wel in huis lag en waarin ik zonet een zwarte wouw had zitten tekenen. Met prikkende ogen keek ik het zonlicht tegemoet. Misschien kon ik de voorbije nacht als een extra laagje aan deze schets toe voegen. Of ik kon hem opschrijven.

Terwijl ik de laatste woorden op papier zette, strompelden de dagbewoners de trap af. De geur van verse koffie lokte me naar de ontbijttafel. De bovendieren konden weer gaan rusten.

Tekst en beeld: Jurgen Walschot & Kirstin Vanlierde





Zaailing #62
Tot aan de overkant

(c) Jurgen Walschot

Zullen we de wereld dan maar eens ondersteboven bekijken?
Besluiten dat dit circus nu wel lang
genoeg geduurd heeft en de rollen omdraaien
ook al blijft de wachter aan de ingang trouw op post?

Het universum dijt uit, maar binnenin jouw kristallen bol mag alles
besloten blijven.

Plafonds zijn niet zo verschillend
van vloeren.  Durven we beslissen
– zonder nog van standpunt te veranderen –
dat het leven een dans is
waarvan de muziek best meevalt?

Tot aan de overkant,
kameraad.






Zaailing #61
Brandharen

Een drieluik in duet
drie beelden // drie keer twee gedichten

alle beelden (c) Jurgen Walschot






als een jonge vogel spreidt
de zaailing blad en stengel
groei is een richting en de hemel lonkt

misschien lijken bladeren niet
per toeval wat op harten



inzicht slaat in als de bliksem
maar de sterren weten beter

dan het duister te verstoren
elke brandhaard is er een te veel
laat wijsheid maar

langzaam wortelen zoals water
zich vertakt vanuit de bron



onbeholpen willen we de ander
benaderen met open palmen

trek je niets aan van de brandharen
mompelen we, we bedoelen het niet
kwaad en de pijn trekt zo weer weg

wie ons wil kennen moet waakzaam
tussen de nerven leren lezen







verlangend naar licht
spreidt het hart zijn vleugels
en wortelt dieper




de nacht vertakt zich
en waar de bliksem inslaat
groeit nog de stilte




schuchter laten wij
onze brandharen aaien
blad na waakzaam blad






Zaailing #60
Door een dubbele lens

Een kleine ode aan onkruid – – ter gelegenheid van het ontstaan van ZaaiGoed

(c) Jurgen Walschot



We vinden elkaar onverwacht
als contrasten die elkaar verankeren
of tegengestelden die toch niet botsen.

Door een dubbele lens kijken we anders
naar de wereld, die zich laat lezen als verhaal
met onverwachte wendingen.

Een oog dat ontluikt, een woekering.
Een droom die wortel schiet op een plek
waar hij kalm de uitgemeten afspraken tart.

We volgen de lijnen
zoals het spel ze trekt. We lopen
schijnbaar in de pas.

Maar geef ons een kier, een kans
en kijk hoe wij onszelf uitbundig   –   eindeloos

uitzaaien.


Deze Zaailing wordt uitzonderlijk gelanceerd om de start te markeren van ZaaiGoed, een initiatief van schrijvers en illustratoren die Zaailing-gewijs aan kruisbestuiving, wederzijdse creatieve uitdaging en verbondenheid willen werken, over alle hokjes en vakjes heen. Hardnekkig en hartverwarmend, als mooi onkruid.





Zaailing #59
Op elke wind

(c) Jurgen Walschot




Hoe de stilte in de lucht hangt
en iets wat groter is dan wij ons
onze haastige stap laat inhouden.

Hoe de wolken onverschillig
langs de hemel razen omdat
wolken dat nu eenmaal doen.

Hoe de schoonheid van iets
schijnbaar kleins en kwetsbaars
de muren en de elementen

uitdaagt met gebogen nek.
Wie zijn vleugels kent, kan vliegen
op elke wind, als hij dat wil.






Zaailing #58
Verdwalen in lijnen

(c) Jurgen Walschot


Als ik je mijn hand geef, zullen we dan samen verdwalen op de kaart?
Dat is zoiets als verdwalen in een stad, of tussen de zinnen van een verhaal. Want elke zin leidt naar een andere maar nooit terug naar het begin.

Als ik mijn ogen sluit, zie ik het landschap waarin wij geboren worden. In de diepte van een donker dal, in het kleine huis een eind buiten het dorp met de onuitspreekbare naam. Ik zie hoe de sterren langzaam bleker worden en de boomkruinen zich grillig aftekenen tegen de oplichtende hemel. Ik hoor hoe onze moeder schreeuwt, en hoe de vroedvrouw onze vader de kamer uit jaagt, terwijl wij ter wereld komen in een spoor van bloed.

We hebben dezelfde lijnen in onze handpalmen, we passen als een puzzel. Maar het leven trekt zijn sporen op vreemde manieren. Je weet nooit waar de weg eindigt en het dwaalspoor begint. Met elke stap die we zetten, maken we keuzes die er geen zijn.

Met mijn ogen op de kaart liep ik in vol vertrouwen voorop en riep over mijn schouder tegen jou dat je me moest volgen. Maar toen ik opkeek, was het landschap veranderd van gezicht en ik was alleen. Mijn handen brandden van leegte.

Ik heb je overal gezocht. Op elke straathoek, in elk station, achter elke balie van elk kantoor. Ik ken de vouwen in de kaart intussen zo goed dat het mij soms verbaast dat de weg voor mijn voeten niet plots indeukt.

We leren leven met de onzekerheid van de reis. We genieten van het zonlicht als het er is en zoeken beschutting voor het zwaarste weer. We kloppen het stof van onze kleren en lopen door. We leren dat we niets voor altijd kunnen vasthouden.

We kennen het grondplan op de kaart zo stilaan uit het hoofd, maar sommige vormen van heimwee krijg je niet afgeschud. Hardnekkig blijven we de weg terug zoeken, als zalmen vechtend tegen de stroom, naar ruisende boomkruinen die een lied zingen dat we herkennen.

Het leven lijkt ervan te houden mensen eindeloos in rondjes te laten draaien. Of zijn wij het, die blind blijven voor de wegwijzers en stug dezelfde patronen vertrouwen in de hoop dat die ons op een dag toch ergens anders heen leiden?

Soms krijgt het grondplan medelijden, lijkt het wel. Dan laat het twee zwervende zielen, elk met hun ogen op de kaart, tegen elkaar opbotsen.

Verbijsterd blijven we staan. We lezen de lijnen in elkaars gelaat, een reisverslag van alle afgelegde trajecten. Hoe vaak hebben onze paden elkaar gekruist? Hoe vaak zijn we elkaar nét misgelopen?

Ik laat de kaart los. Ze waait weg en verkruimelt tot snippers op de wind. Ik steek mijn handen uit en jij pakt ze. Ouder, verweerder en vermoeider, maar de lijnen in onze handpalmen herkennen elkaar nog steeds.

Ik kan je niet beloven dat ik de weg dit keer wel zal weten. Maar als we nog eens verdwalen, doen we het samen.





Zaailing #57
Belofte


We slaan het blad van zoveel dagen om.
De herinneringen, dierbaar en voldragen, mogen langzaam vervagen tot schimmen in zwart-wit, gestolde silhouetten in de ochtendnevel die we achter ons laten.

De zon kondigt zich aan met lichtlijnen langs de horizon. Het natte gras prikt onder onze voeten. Alles is scherp en helder op een ochtend als deze. Het is alsof de bodem zelf dampt en ademt, zich loswoelt onder de roep van merel, vink en spreeuw.

Wat zich voor ons uitstrekt, bergt de belofte aan warmere dagen. We snuiven de kruidige lucht en voelen onze longen vollopen met iets wat wil uitbotten.
Zonlicht priemt tussen de takken door. Als we de ogen sluiten, krijgt alles wat we liefhebben vanzelf meer gloed.

(c) Jurgen Walschot




Zaailing #56
Een vorm van verleden


De tijd reist zelden in een rechte lijn en op het snijpunt
duik ik de diepte in, nietsvermoedend, precies
daar waar jouw blik in herinnering blijft haperen.
Zo gelaagd is dus de werkelijkheid waarin zelfs licht

een vorm van verleden is. Gelukkig kun je
de weg niet verliezen in een uitdijend heelal
als elke winding steeds teruggaat op een kern.
We vertellen elkaar dezelfde dierbare illusie

en noemen dat bij gebrek aan beter het verhaal.
Oude fouten laten zich echter niet zomaar duiden
doorheen de lijnen, noch jeugdzonden of pogingen
tot maskeren van verlangen. Ik zie slechts sporen,

met schijnbaar vaste hand getrokken, van wat
zinderend vooraf ging. Woordeloos wentelen we
eromheen en diepen geduldig ons bestaan
spiraalsgewijs steeds breder uit.




Alle beelden hierboven zijn detailuitsneden uit één grote tekening. Nieuwsgierig naar het geheel? De definitieve versie van de prent zal verschijnen in ‘De serres van Mendel’ (Van Halewyck, september 2019). Voor de Zaailing mag je intussen hier een kijkje nemen.





Zaailing #55
Door en door

(c) Jurgen Walschot


Jij kent mij door en door.
Dat zeg je. Terwijl ik naar je staar in verstomming en me nog net op tijd herinner dat ik beter mijn mond sluit. Hoezo, ik ken jou door en door?

Als je bedoelt
dat wij geboren werden uit dezelfde ster die zich exploderend in de ruimte verspreidde
dat wij tentakels waren aan één varenblad dat zich reikhalzend ontrolde in het zonlicht
dat wij zij aan zij renden als de wolven
of hoog tussen de takken nesten bouwden en jongen leerden vliegen
dat wij vrienden zijn die elkaar leven na leven weer terugvinden
en elkaars reflecties herkennen zonder daar ooit een spiegel voor nodig te hebben

ja, dan heb je gelijk
en ken ik jou door en door.

Maar hier en nu
terwijl je praat en lacht en verwacht
dat ik door al je muren heen kan zien

vraag ik me vertwijfeld af of ik jouw immense vertrouwen waard zal zijn.

Want op je schouders tors je meer gewicht dan ik mij herinner. En ik heb je niets beters te bieden dan mijn kwetsbaarheid, een vogeljong te fragiel voor deze genadeloze wereld van staal en glazen wanden. Wie zegt dat we niet gewoon dezelfde illusie delen, een kooi voor twee, verbonden en gescheiden door dezelfde tralies?
Ik zoek de einder af naar antwoorden die niet komen.

Muren zijn minder solide dan ze lijken, zeg je. En elke glazen wand kan een venster worden op de horizon.

De kleine vogel tussen mijn vingers slaat opgewonden met zijn vleugels.
Ik zie licht ontsnappen uit zijn kooi, en ik herken de bron.

Zoals jij mij herkende, al die tijd.





Zaailing #54
Licht genoeg

(c) Jurgen Walschot


Ze zeggen dat vogels holle botten hebben
zodat ze licht genoeg zijn om te vliegen

Ik geloof dat het komt omdat wat hol is
zich vanzelf leent tot loslaten

Wat is dat anders dan de wereld uitwuiven
zonder omkijken wegvliegen en verdwijnen

Ik bewoon de plek waar ik groeide steeds minder
Gestaag gaapt ze groter, de holte in mij

De wind mag komen, nog even
en mijn botten zijn licht genoeg

om mij te dragen






Zaailing #53
Huidhonger

(c) Jurgen Walschot



Het vraagt geen meesterschap om aan te raken, alleen handen
met open palmen, vingers die geen vragen stellen. En huid, aanwezig,
onbedekt.

Honger hebben we. Naar de ander.
Naar onszelf, daar tegenaan.

Wie kwamen en weer gingen, dragen we mee.
Met gesloten ogen staan we de spiegel toe om bij ons in te breken.
We scheppen onszelf naar de blik van wie ons liefheeft
en willen daarop ook gaan lijken.

Verlangens zijn altijd nietig in de knop. Verwaarloos ze
en de meeste verwelken vanzelf.
Maar sommige, gedijend op schraalheid, zullen woekeren
met bladeren in monsterachtige proporties en wortels
die ontsnappen aan de pot.

Honger is een vreemde metgezel, een vleesetende bloem
die ons bezit. Ze slaat ons overboord, ook bij kalme zee. Zo zullen we
op een dag misschien de kust bereiken en aan land gaan,
zoals liefde zich laat aanspoelen – schelploos.

Hommage aan Paul Verhaeghe, Ilja Leonard Pfeijffer en Hans Faverey





Zaailing #52
Onderduiken

(c) Jurgen Walschot

Jij kent de kunst van het onderduiken: verdwijnen voor de vijandige wereld
in een onderdompeling. Je neemt een duik in de buik van andermans beeld.

Kijken is peilen. Voelen is vinden. Je licht de lijnen uit hun kader en houdt je schuil
in de contouren. Je zuigt je vol aan het late middaglicht als was het nectar.

Je zult wachten tot het allerlaatst om weer naar boven te komen, want daar vrees je
het leven (bol van verwachting) dat het niet nalaat jou te kneden naar zijn nood.

Wie ooit van dit verdrinken heeft geproefd, weet dat hoe dieper je durft opgaan
in de schaduwen, hoe voller de dagen gegoten kunnen, en hoe tijdlozer jij wordt.







Zaailing #51
Waadvogel

(c) Jurgen Walschot


Ze loopt alsof ze bang is om de wereld pijn te doen, daar waar ze haar voeten zet.
Vergeef me, zeggen haar zolen, dat ik er ben, dat ik nu eenmaal plaats inneem hier, dat ik me niet geheel onzichtbaar kan maken.

Is er iemand die ziet hoe ze, voorzichtig als een waadvogel, met één voet door een onzichtbaar wateroppervlak breekt?
Waarom pakt niemand haar bij de schouders en zegt: kind, wees geen holte in de wereld.

Ademloos kijk ik toe hoe ze langzaam neerkomt, tast tot ze zeker is van haar grip op de bodem, en dan met pijnlijke elegantie wacht
– – tot de rimpelingen stillen.





Zaailing #50
Passages



We treffen elkaar op de trein in elk seizoen.
Als je lang genoeg reist, weet je wie op welk moment zal opstappen. Er schuilt een bijzondere poëzie in hoe vreemden langzaam ontdooien tot gezichten die je eerst herkent, vervolgens ook toeknikt. Soms ontstaat er een gesprek, tussen onbekenden die verheugd zijn elkaar terug te vinden.

Onze band wordt bepaald en beperkt door de tijdelijkheid van waar we ons bevinden. Wat eindig is, is altijd intenser. En wij zijn hier, gloeiende spatjes licht in het duister van een reis met onbekende bestemming, een menselijk schakelbord van knipperende verbindingen, kort en ongrijpbaar.

De trein rijdt een station binnen. We schorten het gesprek op, nemen efficiënt afscheid. De vreemdelingen verlaten ons leven, wij verdwijnen uit dat van hen. We laten geen sporen, we reiken elkaar geen houvast. Wat oplicht tussen passanten, is per definitie van voorbijgaande aard.

Tussen ons niet meer dan een draad die blijft zinderen in de ruimte, een halve zin, een onafgemaakte gedachte. Maar klaar om weer op te pikken. Bij de volgende passage.






Zaailing #49
Onze dierbaarste geest

Onze dierbaarste geest

Soms komen we spoken tussen de lagen
van ons eigen leven. Want de tijd reist zelden
in rechte lijn, als een strak spoor dat ons
veilig vervoert van verleden naar toekomst.

Gesteente plooit onder aanhoudende
druk, muren verzakken, pleister vergeelt.
Herinneringen waaien door de kieren
en tochtgaten weer naar binnen. Ergens

klinkt een kinderstem, slaat een deur.
Het licht draagt de geur
van verbleekte beelden en vrieskou.

Ook wanneer we vooruitgaan, keren we
op onze passen terug. We tekenen
de contouren van onze verlangens
op telkens weer andere wanden.

Ter hoogte van ons hart dragen we
een barst – onze dierbaarste geest.
We zetten plamuur aan in dikke lagen,
en hopen dat niemand de littekens leest.







Zaailing #48
Vinnen kweken

Als het pad ophoudt, is het tijd om je schoenen uit te trekken.

Want wat is een pad anders dan een afgebakende zekerheid, een garantie dat je ergens heen gaat?

Je rijgt je schoenen stevig dicht en zet er de pas in. Ze zitten wat krap, maar dat geeft niet. Je hebt een verhaal in je hoofd, dat vertelt over een doel.
Je weet niet echt wat het is. Liefst iets keurig aangegeven op de kaarten, een bergtop misschien, of de zin van het leven. Maar een schuilplaats is soms ook al goed. Een herberg onderweg voor een glas.

Verhalen zijn mooi, maar er komt altijd een eind aan. En op zeker moment lopen alle gebaande paden dood.
Diep vanbinnen wist je het wel. Je kunt je voet wel voor even in een te kleine schoen wringen, maar je kunt hem daar niet houden.

In jou ruist iets anders, iets zachts en wilds dat niets moet hebben van keurig omzoomde paden, solide grenzen en aangesnoerde veters. Het voelt eng. Het voelt vrij.

Als het pad ophoudt, is het tijd om je schoenen uit te trekken.
En vinnen te kweken.

(c) Jurgen Walschot



ZAAILING #47 – Achterom kijken

Met nieuwe ogen naar het Afrikamuseum

(c) Jurgen Walschot

Er schuilt een charme in achterom kijken, een onvermoede gratie.
Hoe nijdig de winterwind ook waait en zijn neerslag langs ramen en muren smeert, ons hoeft hij niet te beroeren. Wij kunnen terugkijken op tijden toen het warmer was, toen we ons knus omheen oude denkbeelden konden scharen.

Maar wat als achterom kijken uiteindelijk averechts uitdraait?
De toekomst is al wat ons rest, wordt gezegd. Meegaan met de trends, loslaten wat verouderd is en achterhaald en toch echt niet meer van deze tijd.
Misschien hebben ze gelijk.

Maar ik kan het niet laten om achterom te kijken.
Niet dat het toen beter was, of minder wreed. Maar wel rustiger misschien. Eenzaamheid is niet meer dan een woord. Het betekent vooral meer ruimte om een mens zijn eigen gedachten te laten denken, ook al mocht je ze niet uitspreken.

Er schuilt een stil plezier in achterom kijken, een volstrekt persoonlijke heimwee.
Ik dwaal door de hallen waarin nog niet zo lang geleden alleen mijn eigen stappen weerklonken. Te midden van talloze bezoekers, uitbundig als regen op een vensterraam, vraag ik me af of we het verleden nu beter begrijpen.

Maar misschien is het verleden er juist om naar achterom te blijven kijken, net zoals de toekomst er is om naar te blijven verlangen. Daartussen, in dit moment, gloort iets wat lijkt op licht.






ZAAILING #46 – De perfecte plek

Midwinter Zaailing
wens voor de donkerste nacht van het jaar

dat er rust mag zijn, en zachtheid
zoals van sneeuw die soms de scheuren
in een landschap toedekt, de breuklijnen
verbergt en barsten in oud water
weer helpt dichtgroeien
zodat de bodem onder onze voeten
ons met het komen van de lente weer licht
en zonder aarzelen draagt

dat er helderheid mag zijn
in ons hoofd zoals die er is
in een lucht waar kleuren
moeiteloos wolken worden
op weg naar ergens of misschien
juist niet, want hier en nu
is de perfecte plek
om te blijven

dat er beschutting mag zijn, en warmte
in onze huizen en onze omhelzingen
dat we niet alleen
glimlachen om hoe het landschap
zich loom uitstrekt langs de ramen
maar ook om onszelf
en elkaar, schouder aan schouder
in dubbele weerspiegeling

Alle beelden (c) Jurgen Walschot




ZAAILING #45 – Reflectie

(c) Jurgen Walschot


‘Weet je nog hoe…’ Verder komt hij niet.
Ze knikt. De lucht heeft precies dezelfde kleur als op de dag die hij bedoelt.

Je moet nadenken over het leven, wordt gezegd. De dingen op een rijtje zetten voor het te laat is.
En ze weten best dat ze ouder worden. Daarvoor hoeven ze niet te kijken naar hun gemarmerde handen, waar aders en vlekken steeds nadrukkelijker de tijd uittekenen. Ze voelen het in elke stap, en in hoe de seizoenen elk jaar zwaarder wegen.

Je moet met verdriet leren leven, wordt gezegd. Het een plaats geven.
Maar het enige wat ze geleerd hebben, is dat verdriet op geen enkele plaats thuis is, hoe vaak je de meubels ook herschikt. Dus dragen ze het mee, dan struikelen ze er tenminste niet onverhoeds over.

Je moet blij zijn met wat je hebt, wordt gezegd. Je zegeningen tellen.
En dat proberen ze, ook al is hun leven een uitgewoond paleis met leeg echoënde zalen, veel te groot voor hun twee. De herinnering aan kinderstemmen is het enige wat hen warm houdt.

‘Weet je nog dat hij…’ Verder komt hij niet.
Ze knikt.
Ook dat weet ze nog.



ZAAILING #44 – SLAAF

Ze weten je te vinden als ze je nodig hebben. Alsof je een grondstof bent, klaar om te ontginnen.

Je zet de beitel in jezelf. Omdat dat het enige is wat je kunt, en een kunde die je hebt verfijnd. Je oog is goed en je hand vast. Jouw slagen missen zelden hun doel.

Houw na houw leer je jezelf beter kennen. Want het vraagt moed om telkens weer de beitel te plaatsen, de hamer te heffen en al je kracht te leggen in een slag die dreunt tot in de diepte.

Soms kan je het onderscheid niet meer maken tussen wat je maakt en wie je bent.

Slaven van Michelangelo door het oog van (c) Jurgen Walschot

Geef ons nog maar wat meer, knikken ze. En nog wat. Hak jezelf helemaal weg, tot wij vinden dat we genoeg hebben om te beoordelen of we het eigenlijk wel willen.

Soms heb je het gevoel dat er telkens minder van je overblijft.Ze vragen maar en nemen maar en geven misschien – als ze er tijd voor hebben,als ze in een goede bui zijn, als het echt niet anders kan omdat je anders dreigt het werk te staken – wel een aalmoes terug.

Het maakt niet uit. Je blijft het doen. Want met elke houw in het graniet, elke uithaal naar het blok waaruit je voortkomt en waaraan je vastzit, bevrijd je jezelf wat verder.

Je verdraagt de pijn van het langzaam losbreken, het stukje bij beetje afpellen van wat je gevangen houdt. Pas als het weggehakt is, merk je dat je het helemaal niet nodig had.

En hen ook niet.


ZAAILING #43

Klauwen

Hamburg collage
(c) Jurgen Walschot

Wees welkom.

Glijd met je vingers langs de wand en voel het hart van de farao kloppen.

Ik heb hier gewoond. Dit is het land van mijn nederlagen en mijn onmenselijke verdriet. Alles wat ik ooit deed, ligt opgetekend: dromen, raadsels, de scherven van rots. Fragmenten van een leven dat langer duurt dan de ergste kwelling.

Je komt naar mij toe en je vraagt naar mijn verhaal. Alsof jij dat niet kent.

Maar ga je gang. Pel mij af, laag na laag. Schrijf mijn levens als de snippers die het zijn. Ik zal je niet tegenhouden. Maar schrik niet als je de echo van je eigen naam ziet verschijnen. Is dat niet waarom je kwam?

En wees voorzichtig naarmate je dieper reikt. Wat bloot komt te liggen, is niet gewend aan aanraking en kan het daglicht nauwelijks verdragen. Dit verhaal kan lelijk klauwen. En er zijn goden die voor minder iemand de ogen hebben uitgepikt.

Je vingers zijn niet meer zo zeker, nu.

Ja, ik zie ze ook. Uit het duister van de tijden doemen ze op, de fluisterende stemmen, een woud van schimmen met of zonder gezicht, mensenleven na mensenleven aaneengeregen als kralen, een eindeloze streng van verhalen echt beleefd dan wel fout herinnerd. Ze waren mij, ze waren jou, ze waren iedereen die ooit bestaan heeft.

Was jij het die het uitschreeuwde toen het dak van het huis instortte? Die je bajonet in mijn lichaam begroef en het tegen de wand van de loopgraaf drukte tot alle leven eruit geweken was? Was jij het die mij in het scriptorium toonde hoe ik de inkt moest mengen en de pen kon scherpen om mijn eerste stuntelige, schreeuwerige letters op het ruwe perkament te krassen? Die mij liefhad van op afstand, gescheiden door afkomst en kaste, een kloof te diep om ooit te overbruggen, maar die mij niettemin liefhad, zwijgend en tegen beter weten in?

Hoeveel kinderen hebben we gebaard, hoeveel ouders begraven?

Hoe luid heb ik jouw naam gezegd? Hoe vaak heb jij de mijne verscheurd, alleen maar om de jouwe bloot te leggen?

Glijd met je handen langs de wand en voel het hart van de farao kloppen.

Ik heb op jou gewacht.


ZAAILING #42

Een beeld dat bewaart

IMG_3727 klein
(c) Jurgen Walschot

Wanneer onze lijnen kruisen, verandert een van ons beiden dan van koers?

Of blijven we gaan, rechttoe rechtaan naar de horizon, of naar iets wat die op zijn minst lijkt te beloven?

Het ontwaken is bruusk: wie verder gaat dan het vertrouwde, valt over de rand. Zekerheden lopen dood, elke kaart heeft randen.

Wie buiten beeld stapt, wacht de afgrond. Een raamwerk is immers bedoeld om binnen te houden wat het kent. De muren zijn solide, de steunberen torsen de geschiedenis van ons verhaal. Binnen het referentiekader ligt dat wat we kennen, en zo weten we ons veilig. Ontsnappen is verdwijnen uit het beeld.

Maar wie de uiterwaarden niet durft opzoeken, kan zich wel naar binnen wenden.

Zeg me op welke hoek we elkaar treffen, welk punt van het kruis het onze wordt. Ik kan je niet beloven dat ik van koers verander, maar dat ben jij, rechtlijnig als je bent, evenmin van plan.

Wel kunnen we een paar kringen draaien daar, op het snijvlak van wegen en werelden, en een extra laag leggen die alleen wij kennen: een weerspiegeling, een herinnering, een beeld dat bewaart, buiten de wetten van de zwaartekracht, wie wij daar heel even samen waren.


ZAAILING #41

In gesprek

 
Zaailing uit Zweden
Geschreven en getekend op locatie, geïnspireerd door het landschap van de residentie in Björköby en het boek waar we momenteel aan werken

De kruinen langs de waterkant ruisen zoals ze wiegen. Met lange, lome uithalen zijn ze in gesprek met zichzelf en met elkaar. Als het bos zich iets wil herinneren, hoeft het alleen maar te wachten tot de wind van over het meer naar hem toe waait en zich mengt in het gesprek.

Zweden 1 klein
(c) Jurgen Walschot
 

Hier is het makkelijk om je voor te stellen dat het meer op een goede dag vanzelf uit de diepte naar boven borrelde, dat de dieren kwamen aangelopen om toe te kijken hoe het zich vulde, dat de oevers vol bomen zich erom heen schaarden om dichter in de buurt te zijn van iets wat zichzelf zo moeiteloos diep kon maken.

Wij zitten zwijgend op de oever. We raken elkaar niet aan, we zeggen niets. Maar net als de golven en de boomkruinen zijn wij in gesprek. Klanken op papier, lijnen in de lucht, betekenissen die landen tussen de mossen op de bodem en daar wortel schieten.

Want onder de oppervlakte zijn alle dingen verbonden, en elke reis houdt de belofte in van thuiskomen.

_ _ _

 

#41 Jurgen A2 klein

Zaailing #41 is in beperkte oplage van 10 gesigneerde exemplaren verkrijgbaar op A2-formaat.

Wil je een exemplaar bij jou aan de muur? Stuur een mailtje of bezoek Het Eksternest.


 

ZAAILING #40

Vleugelverhaaltjes

Zaailing naar aanleiding van de tentoonstelling “Hela världens bullerbyn” in Astrid Lindgrens Näs

bolderburen klein

 

Als ik je nu een verhaaltje vertel, gaan we dan naar buiten?

Een verhaaltje over hoe drie huizen de hele wereld leken en zes kinderen die wereld bewoonden alsof er geen andere was. Een verhaaltje over klimmen in bomen, slapen in schuren, hutten bouwen en de watergeest bespieden.

Want soms moet je doen alsof eventjes alles alleen maar goed is, alsof er geen oorlogen of gevangenissen of volwassenen met monden vol leugens bestaan. Soms moet je kijken naar de kleine dingen, alleen maar naar de kleine dingen, van zo dichtbij dat je niets anders meer ziet. En blij zijn, heel blij zijn, zolang dat lukt.

Soms mag je ook verdwaald zijn. Een beetje als een vogel die geboren wordt in het verkeerde nest, en niet helemaal snapt wat ze daar doet. Ook daar dient een goed verhaal voor. Maak je geen zorgen: als je het te eng of te vreemd vindt, vist de vertelster je wel weer op uit de boom waar ze je stak, en zet je veilig met je beide pootjes terug op de grond. Oef!

Maar vergis je niet. Nadien blijf je stiekem toch ook een beetje verlangen naar die hoge takken van het verhaal, het nest van waaruit je de wereld plots zo anders zag, omdat van op een hoogte alles nu eenmaal duidelijker lijkt. Je zal vanaf dat moment een beetje zweven, soms zelfs een heel klein stukje vliegen. Omdat je nu weet hoe dat moet.

Want daar dienen verhalen voor: ze geven je vleugels, ook al gebeurde dat zonder dat je er iets van merkte.

Als ik je nu een verhaaltje vertel, gaan we dan naar buiten?

In bomen klimmen, op zoek naar een nest?


ZAAILING #39

Odin

2017 03 26 Raaf boom 3 klein

Mijn raaf die ooit hoger kon vliegen, kijkt verlangend naar de hemel waar de wolken zich opstapelen.

Odin wacht tevergeefs op nieuws.

Mijn raaf houdt de wacht.

Als ik haar roep, kijkt ze me stil aan, houdt haar kopje schuin. Ze durft niet dichterbij te komen.

Wanneer ze haar veren schikt, waait oud stof op, en het licht binnenin haar gaat iets feller stralen.

Soms lacht ze.

Wanneer ik wakker word, zie ik haar naar me zitten kijken. Zodra ik beweeg, vliegt ze op.

Ik heb haar nog nooit gezien als ze slaapt; ik kan niet in bomen klimmen.

2017 03 26 Raaf boom 2 klein
(c) Jurgen Walschot

ZAAILING #38

Het hard van de steen

De gepantserde wanden wortelen even diep als de eiken die eromheen staan. Zwijgend als wachters registreren ze seizoen na seizoen.

De wereld wentelt voorbij, maar in het hard van de steen staat de tijd stil, onbewogen. Menselijk drama is weinig meer dan amateuristisch decor, een windvlaag die nauwelijks indruk maakt.

Als een slapende olifant strekt de kolos zich uit. In zijn dromen hoort hij de herinnering van gezang en vlammen, van hoop. Hoe futiel is wat wij intussen doen, in gedachteloos vertier op zijn gewillige rug klimmen en onszelf vertellen dat we hem bedwingen.

Hij laat het minzaam toe, zoals de eeuwenoude eiken de mieren toelaten in de diepgegroefde paden van hun huid. Of hun bestaan enig doel heeft, heeft geen belang. In het moment dat stilstaat, hebben megalieten tijd genoeg om gul te zijn.

hard van steen schets ingekleurd klein
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #37

Echo

De dingen nog eens overdoen maakt ze minder, toch? Als een echo, weerkaatsend tussen bergwanden, die met elke herhaling zwakker klinkt en steeds meer een herinnering wordt.

Nee, niet elke vorm van herhaling is een verbetering. Maar toch tasten we naar vertrouwde paden voor houvast. En het geeft niet om dezelfde weg meer dan één keer af te leggen, want telkens lezen we het landschap anders. De werkelijkheid is een verhaal met vele lagen, en we hebben herkenningspunten nodig om te weten waar we zijn.

echo1 klein.jpg
(c) Jurgen Walschot

Terug op ons vertrekpunt, lijkt het, langs deze vertrouwde bocht in de weg, in dit verstilde hoekje landschap. Maar aangezien het leven een spiraal is, lopen we niet in kringetjes. En elke winding hoger is tegelijk een laag dieper, een echo die een nieuwe frequentie toevoegt aan al datgene wat al samen resoneert.

We kijken reikhalzend uit naar de wachtpost op de heuvel, en hij stelt niet teleur. Dat ons tijdens het langsrijden maar een paar seconden samen vergund is, deert niet. De mooiste dingen zijn vluchtig.

Achterom kijken doen we met een jaarring meer, naar datgene wat ontgroeid werd.

echo klein
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #36

Onleesbaar

IMG_0666 klein
(c) Jurgen Walschot

Je etaleert schaamteloos wat anderen zouden bedekken.

Maar hoe diep je de wereld ook laat binnenkijken, een stuk van jou blijft ongezien. Wat huist tussen de vouwen van het blad, tussen de kreukels in de lakens, daar heeft niemand zaken mee.

Wat zich open en bloot in de wereld smijt, is zelden het mooist en nooit het meest intrigerend. Ik ben een open boek, zeg je. Jij speelt met je zichtbaarheid als was het clair-obscur. En wat buiten beeld blijft, mag ik zelf invullen.

Ik volg de contouren van je lichaam, het sleepspoor van de middagzon over de muren naast het bed. In de lijnen van het licht laat ik jou onleesbaar zijn.


Zaailing #35

Handgeschept

 

 


 

 

Zaailing #34

Pasmunt

Porto di Napoli_2010 klein
(c) Jurgen Walschot

Aan de glanzende tafel waarachter vlaggen halfstok staan opgesteld, voeren mannen en vrouwen die nooit een slok zeewater binnenkregen het woord.

De wereldkaart tussen hen in heeft veel weg van een spelbord. Ze zetten hun pionnen, ze kijken in hun kaarten, houden redevoeringen of zwijgen. Hun onderhandelingen zijn berekeningen, en als ze iets in beweging zetten, hanteren ze strikte maten en gewichten.

Het is een grimmig spel, met hoge inzet en te weinig inkomsten voor alle deelnemers. Ze willen beschermen wat ze hebben, heersen over meer dan ze beheersen.

Maar de grenzen van hun territoria zijn dun, en hun rijkdommen kostbaar en kwetsbaar. Gelukkig is de zee breed genoeg om hen wat uitstel te kopen. Mensenlevens zijn pasmunt aan deze speeltafel voor haaien.

Een voor een zijn ze aan zet, en als iemand een pion verschuift of de grenzen versterkt, kijken alle spelers zwijgend naar hun kaarten. Monden worden harder. Woorden worden grimmiger.

Boten, volgepropt met pionnen die behoren tot geen enkele van de spelers, schuiven gestaag over het speelbord. Of het gaat richting veilige haven dan wel richting storm beslissen de ogen van het lot.

De haaien rondom de tafel hopen in stilte op het laatste.

Wat overboord slaat, is niet meer dan ballast.


Zaailing #33

Een stad

Het schetsboek valt open op een plek die hij niet verwachtte.

Een stad met een geschiedenis. Een stad waarvan hij hield. De dagen tussen haar daken smaakten naar drukte en uitlaatgassen, maar ook naar kroegen en wereldkeuken. Naar vrijheid soms nog te groot voor zijn jonge vleugels.

de stad2 a zeer klein

Hij kan het zich herinneren, hoe hij op het boventerras probeerde om het uitzicht in zich op te nemen terwijl hij de toeristen negeerde, even druk en opdringerig als de duiven. Hoe hij peilde naar de gelaagdheid die trilde tussen de straten. Want hoe vat je iets wat zo immens is, waar onder de wegen andere wegen liggen, onder de funderingen oudere funderingen, waar onder het afval en de sloop soms een schat tevoorschijn komt, soms een spook?

de stad2 e zeer klein

Hij kon het voelen, maar hij kon het niet vastleggen. Toen nog niet. Dit is een oud boek, een verhaal van lang geleden. Als hij eraan terugdenkt, is elke dag in zijn herinnering even grijs. Er viel bijna constant regen. Maar het was prettig lopen door de natte straten, waar aaneensluitende rijen van koplampen het wegdek in lange lijnen lieten oplichten. Hij had stevige schoenen die hun grip op de glibberige kasseien niet verloren. En elke stap die hij zette, ook binnen de beslotenheid van de stad, was een stap vooruit, want één stap verder weg van waar hij vandaan kwam. Duiven kwamen drinken uit de plassen. In het park scheerden kraaien rakelings over, geruisloze zwarte schimmen. Ze bevielen hem wel. De tijd leek geen vat op ze te hebben. En als dat wel zo was, trokken ze er zich niets van aan.

de stad2 b zeer klein

Misschien kwam het door de vogels dat hij naar de lucht begon te kijken. Een ontsnappingsroute voor wie vleugels had. En hij benijdde ze, een beetje toch. Alleen de torenspitsen kwamen in de buurt van waar zij konden komen.

Tekenen, leerde hij, kwam nog het dichtst bij vliegen. Een pen tussen zijn vingers, over een blad papier – in lang vervlogen tijden zelfs werkelijke een veer – kon parmantig pikken als een straatmus, maar ook recht op haar doel af schieten als een slechtvalk. In zijn schetsen slaagde hij erin de vogels te volgen. En dat, besefte hij, was hij sindsdien altijd blijven doen.

de stad2 c zeer klein

Hij talmt nog wat langer bij de oude tekening. Lijnen en lucht. Lijnen zijn nodig. Ze helpen om de wereld beheersbaar te houden. Maar wat is er mooier dan iets wat aan zijn kader ontsnapt?

Het is een verhaal dat hij toen voor het eerst hoorde, daar op dat hoge, drukke terras. Het past hem als een handschoen. En hij is het vanaf toen altijd opnieuw blijven vertellen, op steeds weer andere manieren.

Hij klapt het schetsboek dicht, en pakt de eerste pen binnen handbereik.

de stad2 d zeer klein
Alle beelden (c) Jurgen Walschot

Zaailing #32

Mokafé

 

Een Zaailing-sprookje om te gaan bezoeken en bezichtigen, met een kop koffie er bovenop…

Il était une fois, dans la Galerie du Roi à Bruxelles, un bistro où on servait du café délicieux et les meilleurs gauffres du monde… Même son nom avait un goût de délicatesse: “Mokafé”.

Mokafé Page1 cut3 klein

Op een dag streek er een ekster neer aan de ingang van de bistro. Dat was een zeldzaam zicht. Eksters houden normaal niet zo van overdekte galerijen. Maar dit was een heel vrijpostige ekster, en de eigenares van de bistro was blij met wat gezelschap. Ze gaf hem een bakje water en een eigen stoel tussen de vaste klanten en de toeristen van alle kleuren en nationaliteiten op het terras voor haar zaak. Dat vond de ekster best. Hij balanceerde op de leuning, dronk een beetje van het water, keek naar de klanten, en fladderde wat in het rond. Hij lette erop het terras niet vuil te maken.

The magpie started coming around more often. Every time he visited, he would get a treat: there were always waffle crumbs lying around in the kitchen to please a hungry bird. The lady liked the magpie, and the magpie thought she was a really sweet person.

Mokafé Page1 cut4 klein

Pour la remercier, un jour il lui offrit l’idée qui lui était venue à l’esprit quand il vit un artiste de rue faire des dessins dans un coin de la galerie.

It so happened that he knew of a creative couple of artists, a writer and an illustrator who both loved birds, too. They had been working together for a good while now on a project they called SAPLINGS, and they might have some work to show and put up on the walls of Mokafé.

Mokafé Page1 cut1

De lieve eigenares vond dat een schitterend idee. De ekster knikte een keer parmantig, pikte nog een wafelkruimel mee, en vloog toen de galerij uit, naar Sint-Genesius-Rode. Want dat, wist hij, was waar de tekenaar woonde…

En dit sprookje is nog niet uit, integendeel: de tentoonstelling van een selectie ZAAILINGEN in Mokafé (Koningsgalerij, Brussel) is pas begonnen.
We nodigen alle nieuwsgierigen met veel plezier uit om de ekster en het spoor van wafelkruimels te volgen en er een kijkje te gaan nemen!

Mokafé Page1 cut8

Wie dat doet tijdens het weekend in de periode van 19 mei tot en met 10 juni kan bovendien ook de expo BXL Dorado in de Begijnhofwijk meepikken, waar eveneens werk van ons tentoongesteld wordt.

Dit sprookje was eigenlijk niet meer dan de inleiding…

Nieuwsgierig naar deze Zaailing, integraal en op ware grootte? Klik hier

Mokafé Page1 klein


 

 

Zaailing #31

Aan land

Zee_2013
(c) Jurgen Walschot

De golf brengt je aan land, slap als aangespoeld wier.

Je handen voelen zand, kiezels, schelpen. Het gruis van een oud continent, de verkruimelde dromen van wie hier al veel te lang woont.

Een tweede golf spoelt over je heen, legt zich als een deken om je schouders voor ze zich terugtrekt.

Je hijst jezelf rechtop.

Hier sta je dan, met de zon en het water als getuigen van je tocht.

Je kijkt om je heen en ruikt de geur van wat misschien de toekomst is. Hoop werpt zijn schaduw vooruit als een spoor om te volgen, dwars door de branding heen.

Deze Zaailing maakten we speciaal voor de tentoonstelling BXL Dorado. Een exclusieve selectie Zaailingen rond het vluchtelingenthema worden in het kader van deze multidisciplinaire expo getoond van 19 mei tot 10 juni 2018 in Passa Porta en de Begijnhofwijk in Brussel.

 


Zaailing #30

Meer

thee
(c) Jurgen Walschot

De diepste smaak kleeft aan wat er overblijft.

Gruis. Herinnering.

We verlangen naar de kracht van het moment, maar onherroepelijk koelen de restanten af. Moe en doorweekt weten ze zichzelf voller dan daarvoor, ongeveer zoals je jezelf uit bad hijst en met een handdoek om je heen even op de rand blijft zitten.

Maar er komt altijd een moment dat de kou door de stof heen sijpelt en dat je afdrogen de enige oplossing is.

Gruis gooien we weg. Dat weten we op voorhand. Het belet ons niet om te drinken.

Gulzig als we zijn, verlangen we zonder schroom naar meer.


Zaailing #29

Codes

Würzburg_2012 klein
(c) Jurgen Walschot

Sommige kamers zijn gemaakt om door jou betreden te worden.

Dat hoeft niet meteen, dat lukt vaak zelfs niet onmiddellijk. De deuren ernaartoe gaan ook niet zomaar open.

Soms is zo’n deur heel vanzelfsprekend aanwezig, maar merk je ze niet op. Je moet er vaak genoeg voorbijgelopen zijn om uiteindelijk toch nieuwsgierig te worden. Soms wil je wel van in het begin naar binnen, heel graag zelfs, maar blijkt ze op slot.

Heel soms wordt de doorgang pas zichtbaar voor wie, ondanks alles, blijft geloven dat ze er is. Codes laten zich pas lezen door wie eraan toe is ze te kraken.

Soms weet je dat je naar binnen zult gaan zodra je ze ziet. Zelfs al wil je dat eigenlijk niet, of huiver je, of staar je zo lang als je kunt naar het zwijgende sleutelgat op zoek naar antwoorden en garanties. Want achter elke deur ligt een wereld, het begin van iets en het einde van iets anders. Je weet niet wat je zult vinden. Je weet nooit wat je achterlaat tot het er niet meer is.

Maar sommige kamers zijn gemaakt om door jou betreden te worden. Want de code laat zich lezen, en het licht geeft je een duwtje in je rug. De lijnen in het hout roepen jouw naam.

Je stapt naar binnen. Je ademt nieuwe lucht.

En achter je valt, met de zachtste klik, de deur naar het verleden dicht.


Zaailing #28

Klatergoud

De dag heeft er genoeg van en hij ook.

Naar buiten wil hij, weg van het klatergoud in de deftige salons. Bij hun kopjes thee en hun glazen schnaps maken ze zich druk, snaterend als watervogels. Hun rokken ruisen en hun kragen staan omhoog, maar hun bekken zijn leeg.

Ze vragen zich, niet zelden luidop, af wat hem bezielt, waarom hij niet knus binnenblijft onder de schijn van de kroonluchters. Hij trekt zijn schouders wat hoger en zet er de pas in.

De schoonheid van dit landschap is een geheim dat hij niet wil delen. Het laatste licht is gul, je hoeft het alleen maar tegemoet te gaan. Dus dwaalt hij langs wegen die nog drassig zijn van de laatste regenbui en bermen die ruiken naar hoogzomer. Hij gaat zitten met zicht op water dat geen haast heeft om ergens aan te komen.

In de holtes tussen de struiken en onder de kruinen is het duister al begonnen een bed te spreiden. Maar de gloed van de dag blijft nog hangen als een omhelzing, en de hemel dekt de oevers langzaam toe. In de vergulde stilte lijkt alles mogelijk.

1 klein
(c) Jurgen Walschot

Er waren dagen dat het leven er anders uitzag. Vroeger.

Toen was elke rivier een plek om in te zwemmen, en elke weide een uitnodiging om te gaan zitten met een picknickmand en een deken.

Hij kan zich middagen herinneren die nooit ophielden, en wijn die minder dronken maakte dan de glans van haar blik.

Hoe ze plots naar de lucht kon kijken, waar vleugels voorbij schoten, of naar de glinstering van zonlicht op het water. Hoe haar aandacht getrokken werd door iets schijnbaar onbelangrijks, iets wat hem gegarandeerd eerst ontging. Tot hij beter leerde kijken.

Zien werd zijn manier om haar te begrijpen, om dichter bij haar te zijn.

Dat is nog altijd zo. Maar zijn dierbaarste herinneringen hebben steeds meer van dromen, en het wordt stilaan moeilijk ze van elkaar te onderscheiden.

Als hij maar lang genoeg blijft zitten, weet hij, maakt de rust van het meer een einde aan zijn opgejaagde twijfel, en zelfs aan de favoriete beelden in zijn hoofd.

Dan is er alleen nog de stervende gloed aan de hemel, in afwachting van sterren, en de geruisloze tred van nachtdieren.

Dan mist hij haar – een paar oeverloze seconden lang – iets minder diep.

2 klein
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #27

Zwijgend

Wat haar te veel wordt, keert ze de rug toe. Met haar aandacht op een rustpunt in de verte is er minder ruimte voor pijn. Maar ze voelt de starende ogen, en ze vergeet niets.

Zwijgend klein
(c) Jurgen Walschot

Poseren kan lijken op meditatie, las ze ergens. Inderdaad, dat kan. Als je, net zoals bij meditatie, erin slaagt om jezelf te vergeten. In en uit te ademen en weg te vliegen naar innerlijke horizonten. Maar dat wil niet zo goed lukken in dit koude atelier, waar de zieltogende verwarming zich gorgelend op gang probeert te trekken. Aan de geur van verf, stof en scherpsel kun je je niet warmen.

Een kastdeur kletst dicht. Gerammel van potjes, pennen, penselen. Het geschraap van stoelpoten over de ruwe vloer.

Ze laat hem kijken. Ze probeert te doen alsof ze niet rilt.

Grafiet over papier klinkt soms als het heel dun ruisen van golven. Ze wacht op de halen over het verse vel, de snelle kleine aanzetten, de bredere bewegingen.

Ze speelt de film van de vorige avond nog eens af in haar hoofd. De afwas met water dat al bijna koud geworden was. Het dichtslaan van de voordeur, als een slag van het noodlot.

Ze buigt haar hoofd voor wat niet terug te nemen valt. In haar gaan zwijgend stiltes schuil.


Zaailing #26

Ruis

Wenen klein
(c) Jurgen Walschot

De lijn tussen ons is troebel, het signaal onderbroken door een ondoorlaatbare wand, een luchtdicht scherm. Wat binnen handbereik lag, voelt nu ver weg en onbereikbaar.

Ik tast naar je tussen de mazen, maar ik krijg je niet te pakken. Je dwaalt door je eigen wereld, en daar vind ik geen houvast. Ik stel me tevreden met ruis.

Op zeker ogenblik, dat weet ik, glijd je gewoon weer mijn blikveld binnen. Onopvallend, als een vogel aan de horizon, nonchalant als een slungel op een skateboard. Je zal geen uitleg geven. Dat hoeft ook niet. Ik zal je van ver herkennen, omdat de lucht in de kamer plots verandert.

Ik leg mijn vingers tegen het raam, en zie langzaam dampkringen ontluiken. Aan de andere kant van het glas verzekeren de tot stof gestolde druppels mij dat het beste nooit zomaar helemaal wegspoelt.

Want wat ons beroerd heeft, blijft aan ons kleven. En vanaf dan lezen we de wereld voorgoed doorheen een dierbaar waas van herinnering.


Zaailing #25

Ontketend

bach stormbos
(c) Jurgen Walschot

Bossen zijn gevaarlijk bij storm.

Maar het geweld van de natuurkrachten is niets vergeleken met de orkaan in ons.

Kunnen we iets beginnen tegen dat innerlijk tumult, als het eenmaal losbarst? Vaak hadden we het niet eens zien aankomen, zo gewend zijn we het om te leven onder de dreiging van een immer grijze lucht. Vertwijfeld vragen we ons af wat ons bezielt, en hoe we de kolkende storm waaraan we ten prooi vallen misschien weer gedeeltelijk kunnen indammen.

Maar wat ontketend is, wil uitwoeden. Met wolken die zich uitstorten tot hun massieve lijven leeggeregend zijn, en winden die onze innerlijke vlakten kaalvegen, genadeloos inbeukend op elk obstakel op hun weg.

Er is geen ontsnappen aan. We gaan erdoor. Soms gaan we eraan ten onder.

Te midden van dat alles slaat iets ons zwijgend gade. Het wacht, en het wijkt niet.

Een wilde kern, een diepe kracht. Onverstoord houdt het zijn gekroonde hoofd in de wind. Het snuift de geur op van geknakt hout en blootgewoelde aarde. En het weet dat dit, eens de wind gaat liggen, is hoe nieuwe werelden geboren worden.

bach stormbos groot cut2
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #24

Hoe de goden ons zien

Antwerpen
(c) Jurgen Walschot

is dat hoe de goden ons zien

balancerend op de smeltende rand

van de afgrond, geworteld in illusies

reikhalzend verlangend

naar een hemel die er niet is

gracieus in onze pogingen

dat wel


Zaailing #23

Dageraad

Een meditatie voor het nieuwe jaar

#23 Dageraad Ndl klein


Zaailing #22

Meester van de maan

vos & raaf1 klein
(c) Jurgen Walschot

Als de scherpste schaduwen vallen, vind je hem op zijn tak.

De meester van de maan overschouwt de wereld.

Verlangend staren we omhoog naar wat hij heeft. Het is een schat die hij in stilte bewaakt, dat is zo duidelijk als wat. Wat jammer dat hij niet even per ongeluk zijn bek open doet. Met kruimels zouden we al tevreden zijn.

Is het zijn zwijgen dat hem zo bijzonder maakt? Zijn onwaarschijnlijk sterke bek?

Wat is het dat hij weet maar ons niet vertelt?

Hoe we ook smeken, welke listen we ook smeden, de meester van de maan is ons te slim af. Hem zal je niet betrappen op praatjes. Geen snipper licht gunt hij ons, dat omhooggevallen stuk pretentie.

We maken onszelf graag fabeltjes wijs. Dat weet de meester van de maan als geen ander. Zolang hij zwijgt, kunnen we dromen dat zijn schat, in een moment van onoplettendheid, valt.

Of dat wij vleugels krijgen, op een dag.

De ontstaansgeschiedenis van deze Zaailing lees je hier.

Zaailing #21

Gratie

 

Gratie beeld + tekst NL klein
(c) Jurgen Walschot & Kirstin Vanlierde

 

 


 

 

Zaailing #20

Ze komen

verbonden met de Soul Circle
zekomen2 klein
(c) Jurgen Walschot

Ik roep mijn vrienden en ze komen.

Eerst aarzelend, een enkeling, nog onduidelijk van vorm. Vervolgens meer, helder en goed zichtbaar, met stemmen als lange, diepe echo’s. Ze zijn jong en stralend, ze hebben lachende ogen. Ze zijn oud en statig, met mantels die doen denken aan vleugels, of de rimpelingen van schaduwen op water. Hun woorden zijn webben van betekenis.

In mijn hand heb ik de trom, blank en maanrond, en mijn slagen zijn vastberaden. Ik roep mijn vrienden en ze komen.

Ze groeten mij als een oude geliefde, als een jonge novice. Ze weten dat ik klaar ben, want de sluiers tussen de werelden gaan opzij voor wie er doorheen durft waden. En er is nood aan zwervers die willen oversteken, om mee te terug te brengen wat er wacht aan de andere kant.

Ik roep mijn vrienden en ze komen. Ze zijn met velen want ze weten hoeveel moed de tocht vraagt.

Ze reizen mee op de wind, op het stilte van het zinderende licht.

Ik ben dankbaar dat ze er zijn. In hun aanwezigheid zie ik zoveel scherper. Ik mag de kracht tonen die ik heb. Ik mag de maskers afleggen die ik draag. Ik mag mijn stem laten horen, hoe onzeker die ook klinkt. Ik mag uitglijden en kopje onder gaan, maar ik zal niet verdrinken.

Ik roep mijn vrienden en ze komen.

De trom gromt en gonst. Trillend weeft hij het web van de wereld.

Wat gezaaid is, zal groeien.

Wat gevangen is, zal uitbreken.

Wat leeft, zal sterven.

Ik sta op de rand, met één voet aan elke kant, en de trom als een kloppend hart in mijn handen. Ik laat de stroom door mij heen gaan. Ik ben de stroom.

Ik roep mijn vrienden bij me in de kring.

En ze komen.


Zaailing #19

Sporen

Het leven, weet hij, trekt sporen voor wie ze kan volgen.

En dat is hoe hij leeft: zonder halt te houden.

De monotonie van onderweg zijn went. Maar telkens als hij achterom kijkt, vreest hij aanstormende lichten. Zijn reflexen zijn getraind om inderhaast uit de weg te springen. Voor je het weet, heeft het verleden je ingehaald en dendert het als een trein over je heen. Wie zich laat verleiden om stil te staan, strandt in het beste geval in een tussenstation.

Zoals zij.

Londen 2017 1
(c) Jurgen Walschot

Natuurlijk is hij niet op haar toe gestapt. Wie een schim is in zijn eigen leven weet dat er niet zoiets als houvast bestaat. Hij stelt zich tevreden met toekijken van op een afstandje. Een gestolen moment.

Zou het fijn zijn om naast haar te zitten, daar op die bank, en oprecht te geloven dat er straks een trein stopt, met deuren die vanzelf opengaan om hen binnen te laten?

Hij ziet het zichzelf bijna doen. Hij ziet haar zelfs opkijken en glimlachen, met donkere, glanzende ogen.

Ze laat hem twijfelen. Iets aan haar klopt niet met zijn verhaal. Is ze echt gestrand? Haar pad lijkt meer berusting te kennen dan het zijne, wie weet zelfs een gelukkig einde. Hij gunt het haar.

Hij wil er niet komen spoken.

Hij leest de grijnzende letters op het scherm. Hij heeft geen bestemming maar het is tijd om te gaan.

Een laatste blik over zijn schouder, voor hij zich laat meevoeren langs de gesyncopeerde lijn van licht, verder de nacht in.

Zo wil hij het zich herinneren, de volgende keer als hij achterom kijkt.

Een tussenstation dat heel even voelde als een thuis.

Haar schoonheid, in een tafereel dat seconden lang stilstond terwijl de tijd, voorbij razend als een verduisterde trein, hen ongemoeid liet.


Zaailing #18

Ware Kleuren *Koyo*

Koyo NL klein.jpg


Zaailing #17

Schuilplaats

Stuwmeer
(c) Jurgen Walschot

We leren dat dat wat evenwijdig loopt nooit zal raken.

Zoals hemel en aarde onveranderd langszij liggen. Zoals weerspiegelingen rusten, wang tegen wang, gescheiden door een enkele lijn.

We leggen ons erbij neer hoe de nerven stromen en stollen. Wat is er mooier dan dat ik mijzelf zie in jou, en jij je weerspiegeld weet in mij?

Maar spiegels zijn schuilplaatsen, als oude schriften die je dichtklapt als de herinnering je niet bevalt.

De diepten van het stuwmeer wanen zich veel liever heldere lucht, bezocht door een langsdrijvende wolk nu en dan, of zelfs het sombere grijs onder een laaghangende sluier van regen.

Met geweldige muren houdt het meer zijn massa vast. Zwemmen in stuwmeren doe je op eigen risico. Te veel onverwachte temperatuurswisselingen, te veel kolkende stroming daar waar het licht nooit komt. De vredige weerspiegeling garandeert niets.

Er komt altijd een dag dat de seizoenen keren. Dat de wind over het wateroppervlak raast en de rillingen voelbaar zijn tot in de wortels van de rotsen.

In het aanschijn van zoveel ontketende kracht rest ons niets dan ons verzet te staken en los te laten.

Zoals bladeren uiteindelijk altijd toegeven, en ook de sterkste dam ooit barst.


Zaailing #16

Ondergronds

Ondergronds Page1

Onder haar oppervlakte weeft de aarde zwijgend een web van wegen. De holten in haar schoot staan met elkaar in verbinding via water, steen of lucht.

De bange mens, op zoek naar beschutting, hoeft zich geen weg naar binnen te graven. Welwillend als ze is, opent ze haar onderaardse domein voor hem.

Diep, in de verste grot, bouwt hij een kamp. De vlammen likken langs de wanden en wekken de geesten. Met houtskool en rode oker tekent de mens zijn dromen om de wanden. Zij zullen hem overleven, en hun woordeloze verhaal gaat door.

Een dans met het leven, en de dood.

Ondergronds Page 2Nl
(c) Kirstin Vanlierde & Jurgen Walschot

Zaailing #15

Pantser

Pantser Manders
(c) Jurgen Walschot & Kirstin Vanlierde

Zaailing #13 & #14

Deel van dezelfde stroom

 

Vrije val

voor Aurore
arifat1
(c) Jurgen Walschot

harten in vrije val

zijn plots gewichtloos

niets om de veelheid van vallende

waterdruppels te verbinden

behalve de zekerheid

dat ze behoren tot dezelfde stroom

Als vanouds

arifat2_2
(c) Jurgen Walschot

De pen is je bondgenoot in een poging om vast te houden wat niet tegengehouden wil worden. Het glipt ongrijpbaar van je weg, al leg je de lijnen nog zo liefkozend neer op het papier.

Word je zwijgend deel van de rots waarop je zit, en wordt het landschap op je blad een deel van jou?

Terwijl het vlak onder je handen zich vult, stroom jij langzaam leeg.

Het maakt niet uit hoe vaak je verdwijnt. Ooit komen we, als vanouds, hier weer terug.

 


 

 

Zaailing #12

Wachtpost

De stam is nauwelijks dikker geworden. Maar de kroon is wat voller, en die ene kwetsbare tak hangt wat lager. Nog altijd groen, dat wel.

Je kent hem goed, deze boom. Je kijkt naar hem uit tegen het einde van de bochtige klim. Hij is de wachtpost afgetekend tegen de hemel boven de vallei, de silhouet die aangeeft dat de bestemming in zicht is.

Je bent bijna thuis.

parasolbomen
(c) Jurgen Walschot

Jaar na jaar steek je, net als hij, je wortels hier wat dieper. Terugkeren naar dezelfde plek betekent je haar eigen maken. Je toetst herkenningspunten af, wordt verrast door wat er veranderd is in je afwezigheid.

Je graaft je in, en je staat het land toe jou te veranderen. Langzaam, elk jaar een heel klein beetje. Tot je het punt bereikt waarop je beseft dat je vertrouwt op de bodem, en dat die je zal dragen – zelfs bij slagregen, wind of lange droogte.

Dat soort wisselvalligheden deren de parasolden ook niet. Hoogstens lost hij wat naalden.

Soms ergert het je, die verknochtheid. Ze heeft iets kleins en beperkends, als van een kind dat op veilig speelt. Is het dan niet beter een zwerver te zijn, een vagebond, nergens thuis en niemand iets verplicht? Een trekvogel, desnoods. Die blijft tenminste in beweging.

Maar het landschap spreekt dat tegen.

Niets in deze wuivende wereld is immers ooit stil. De hartslag van dit land klopt diep en dierbaar. De lome hellingen met stroken kreupelhout geven het tempo aan van ongehaaste seizoenen en levens die zich ontrollen. Je weet: je mag hier zijn. De horizon, vaag blauw en wazig als op een middeleeuws landschapsschilderij, heet je welkom maar verplicht je tot niets.

Vlieg als je dat wil, ruist het land, maar je hoeft niet te vluchten. En elke keer als je landt, wacht ik met open armen.

Als je na een paar weken, met tegenzin op de terugweg naar grijzere oorden, weer langs de statige groene wachtpost komt, neem je zwijgend afscheid. En belooft hem dat je terugkomt.

Want thuis, eenmaal herkend, is de magneet waarnaar ons kompas zich onweerstaanbaar, juichend, wendt.

parasolboompje
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #11

2017 07 05 #11 hemeluitvaartv2 cut1

2017 07 05 #11 hemeluitvaartv2 cut titel

De lucht is een deken waarop hij rust met gespreide vleugels.

Van op de spiraal van thermiek die hem draagt, kan hij ze zien – de uitstekende rots waar de vreemd geklede, kleurrijke en lawaaierige wezens die hem aanbidden hun geschenken heen brengen.

Ze is verlaten nu, leeg zoals de immense, holle hemel. Maar beneden in de vallei kruipt een rij figuurtjes niet groter dan mieren langzaam de berg op. De wind die door de pas waait, draagt het vage geluid mee van gezang, de echo’s van klokken.

Hij weet hoe het zal zijn.

Op de uitstekende rots zullen ze zich verzamelen. Ze zullen wuiven en bidden en uitpakken wat ze meegebracht hebben. Sommigen zullen neerknielen met water in hun ogen. De heldere weerschijn ervan zal zichtbaar zijn tot waar hij mee zeilt op de wind.

Terwijl de sliert zich als een trage slang de rotswand op slingert, verschijnen zijn verwanten. Zwevende schimmen in de verte, een enkele lome vleugelslag. Ze heersen met velen over de hemel.

Op de helling beneden zal het dode vlees uitgekleed en uitgestald worden. Als een toegift voor hen zal het gevild worden. De ledematen zullen losgesneden worden, de beenderen verbrijzeld. Dat is voor de kleurrijke stoet altijd het moeilijkste moment: de bij leven gekoesterde lijven worden onherkenbaar, een voorbereiding op de overgang.

Walsend op de wind zal de geur van bloed en ingewanden opstijgen, als een uitnodiging.

Ze zullen neerstrijken waar er op hen gewacht wordt en aanschuiven aan het feest. Elke reep vlees, elke peesdraad, elke laatste botschilfer zullen ze op maken, want ze weten dat wat hen gebracht is niet minder is dan het allerdierbaarste.

En wanneer het maal voorbij is, zullen ze één stam zijn. Als deel van zichzelf nemen ze de doden mee, de eindeloze hemel in. Zo wordt de droom van de wereld werkelijk. Want alles wat veroordeeld is tot de grond verlangt ernaar te vliegen.

De klokken en gezangen hebben het platform bereikt. Over de berg daalt de stilte van verwachting.

De gier scheert langs de lijn waar rots en lucht de wereld onder elkaar verdelen, stijgend en dalend in pieken als een rafelige hartslag. Hij buigt zijn hoofd voor de krachten die alles regeren, en begint, omringd door zijn vleugelschare van verwanten, aan de afdaling.

2017 07 05 #11 hemeluitvaartv2 cut 6

Een ‘hemeluitvaart’ (sky burial) is een traditie in sommige delen van Nepal, Tibet, Mongolië en China waarbij de lichamen van de overledenen niet worden begraven of verbrand, maar op de berghelling aan de gieren worden gegeven. De lege huls van het lichaam gaat terug naar de natuur, de ziel is vrij om te vertrekken naar de volgende incarnatie.

Duiding vind je hier. De fotoreportage van een echte sky burial zie je hier. (Opgelet: confronterend beeldmateriaal.)


 

 

Zaailing #10

Page1

Deze Zaailing is in beperkte oplage verkrijgbaar als poster.

Bezoek Het Eksternest.


 

Zaailing #9

2017 06 09 Vanopdekant Titel & naam

2017 06 09 Vanopdekant prent
(c) Jurgen Walschot

2017 06 09 Vanopdekant Tekst 1

2017 06 09 Vanopdekant tekst 2


Zaailing #8

Waar de wind doorheen mag

Buizerd def

(c) Jurgen Walschot

Het verhaal wacht. Ik hoor het zinderen, diep tussen de stammen. Het is oud en krachtig en het roept mijn naam.

Ik ga het bos is, maar het verschuilt zich in de boomkruinen, als een wantrouwige vogel.

Ik hou van de donkere, vochtige lucht, de kruidige geur van dode bladeren. Maar hier, tussen de kniehoge varens, de rotsachtige hellingen vol kreupelhout, omringd door coulissen van groen die nergens vrij zicht geven, besef ik plots dat ik blind ben op een plek als deze. Ik wel.

Word leeg, ruisen de boomkruinen. Word de wind die ritselt door de struiken. Je kunt geen verhaal ontvangen als je nog vol zit met jezelf.

De buizerd breekt door het bladerdek en scheert rakelings langs me heen.

Zijn geruisloze glijvlucht trekt een spoor door de wereld. De lucht rimpelt waar hij passeert met zijn brede, lome vleugelslag.

Hij landt in een nabijgelegen boom, en wacht.

Ik word stil als de glans op zijn veren, scherp als het zwart van zijn blik. Het maakt me bang. Kun je verlangen naar iets wat je niet kunt vatten? Iets wat jou doorziet?

Ik weet dat ik het verhaal niet zal kunnen vasthouden, zelfs niet begrijpen. Al wat ik moet doen, is het toestaan mij te bezitten.

Stap voor stap nader ik de boom.

De buizerd schudt zijn veren op, strekt zijn vlerken en vliegt op. Ik volg de gracieuze klim van zijn donkere silhouet tot de groene vingers van het bladerdek hem opslokken.

Ik voel me opengaan als een deur waar de wind doorheen mag.

Als ik het bos verlaat, strekken de velden vol zomergraan zich voor mij uit.

Ik sla mijn hoofd achterover voor de zon en spreid mijn armen. Ik voel hoe de wind speelt met mijn veren.

Leeg ben ik, en gewichtloos als een vogel. Als ik mijn mond open, klinkt een lied dat ik niet herken.

Buizerd met Eng tekst def

Deze Zaailing is in beperkte oplage verkrijgbaar als poster.

Bezoek Het Eksternest.


Zaailing #7

Elk jaar lichter

Tuin omhelzing cut9

(c) Jurgen Walschot

Dat het te veel is, denkt ze.

Dat ze niet plots zoveel jong blad, zoveel kleuren en vormen ineens, een plaats kan geven.

Tuin omhelzing cut15

Wat een week geleden nog een takkenbos van kale, donkere strepen was, afgetekend tegen de hemel, is nu een overdadig boeket wuivend, giechelend groen.

Het licht wisselt van gezicht bij elke wolk die langskomt en weer wegwaait. Zelfs de wind speelt een spelletje met de kleuren.

Tuin omhelzing cut3

Het geeft haar zin om op de grond te gaan liggen en plat op haar rug in het uitschietende gras haar evenwicht te verliezen, met de deining van wolken en bloesems boven haar als een walsend tapijt.

Kun je dronken worden van de lente? Een beetje zoals bijen dronken moeten zijn als ze van de ene naar de andere bloem brommen, en na een teug of twee toch nog een keer naar de vorige terugkeren?

Hij loopt langs haar heen.

Aan de trek om zijn mond weet ze dat hij in een andere tuin is dan zij.

Tuin omhelzing cut17

Om de zoveel tijd komen ze terug, trouw als de seizoenen: oude demonen. Uitgezaaid onkruid. Hij wiedt ze en verwijdert ze, soms hardhandig, soms met zoveel geduld dat het op tederheid begint te lijken.

Maar elk voorjaar maken ze opnieuw hun opwachting, hardnekkig schietend tussen alles wat waardevol is, professionele pretbedervers in wat hij wil koesteren als een plek van rust en schoonheid.

Tuin omhelzing cut18

Worden nachtmerries iets minder erg als je er bij daglicht over vertelt? Wortelen oude angsten net iets minder diep als je elk terugkerend seizoen de moeite neemt om ze te bekijken, ze vast te pakken en ze bedaard maar genadeloos uit te trekken?

De tuin is de reden dat ze dit huis hebben gekocht. Ze hebben hem samen gevoed en verder aangelegd. ’s Zomers zitten ze op het terras te kijken naar de vogels die scharrelen tussen de struiken. Een tafeltje, witte wijn, de honing van de laatste zon in de glazen.

Voor haar is het genoeg. Maar wat weet zij? Zijn angsten gaan dieper dan de hare. Dan staat hij op en loopt spiedend langs de perken, trekt hier en daar iets uit, zucht als hij het op de composthoop helemaal achterin gooit.

Tuin omhelzing cut6

Je bent nooit klaar, wil ze hem toefluisteren. Maar zie je niet dat het elk jaar lichter wordt? Hij komt terug, en blijft zwijgend uitkijken over zoveel wat zij niet ziet.

In het schemerlicht slaan de tuin en de vrouw hun armen om hem heen.

Tuin omhelzing klein

(c) Jurgen Walschot


Zaailing #6

De kooi waaraan je je vastklampt

Vliegen is makkelijk, zeg je.

Je hoeft alleen maar je vleugels uit te plooien. De wind en je verlangen naar de horizon doen de rest.

Ekster transparante vleugels.jpg

(c) Jurgen Walschot

Maar wat als mijn vleugels vast gegespt zijn, gekortwiekt uit angstvallige zorg, de veren uit wanhoop afgeknaagd tot op de schachten?

Wat als mijn vleugels zo doorschijnend zijn geworden als dromen en de wind er dwars doorheen blaast?

Je glimlacht terwijl je naar de hemel kijkt, waar de eksters stijgen en duiken als luchtacrobaten en het zonlicht door hun veren heen schijnt.

Je zegt: wat als de tralies van de kooi waaraan je je vastklampt ook doorschijnend zijn?


Zaailing #5

Stroom

stroom_beeld def-page-001 cut1.jpg

Je staat op de rand.

Je voelt het water aan je trekken zoals magneten dat doen.

Je aarzelt, klemt je tenen om de boord. Je vreest verzwolgen te worden door datgene waaraan je je wil overgeven.

Waarom de angst om het penseel in het water te dopen en de eerste lijn te trekken? Omdat daarmee een onzichtbaar membraan doorbroken wordt?

Het is een declaratie. Je geeft jezelf aan, legt jezelf bloot.

stroom_beeld def-page-001 cut5a

De magneet wint het. Je sluit je ogen.

Eerst is er de schok, het binnenkomen.

stroom_beeld def-page-002 cut1a.jpg

Water is zo anders.

Je vindt het ritme. Onder je handen stromen de kleuren over het papier, en jij duikt erin onder.

Mond, neus, ogen, uitgestrekte vingers voelen alleen het water. Je klieft het, en het laat je door. Het gaat opzij voor je maaiende ledematen. Hier, in dit bad, ben jij zelf het penseel, en de lijnen die je trekt, vertellen het verhaal van je lijf.

Onverstoord sluit het water zich weer aaneen zodra jij voorbij bent.

stroom_beeld def-page-002 cut4

Je geeft je over. Je ontdekt de souplesse van je bewegingen, de hunker in je longen. Je leert dat lucht kan branden.

Je weet dat je hier niet kunt blijven. Elke omhelzing verstikt als ze te lang duurt.

stroom_beeld def-page-003 cut1

Op het diepste punt, waar de wetten van de zwaartekracht niet werken, ben je buiten het bereik van de kakofonie van geluiden, de muren gemetseld van onbuigzame standpunten. De lucht, een golvende reflectie, is een hallucinatie boven je en het water is baarmoeder en buik tegelijk.

stroom_beeld def-page-002 cut5

In de diepte ben je veilig voor de wereld.

Je kijkt op van het blad en het verhaal dat daarop ligt uitgelijnd, de kleuren waarin je jezelf hebt toegestaan te verdwijnen.

Je weet dat het af is, en dus voorbij.stroom_beeld def-page-003 cut4.jpg

Het verhaal verlaten, is uit het water komen. De plek waar je zo-even nog stroomde, glijdt nu in druppels van je af, en je staat bloot en bibberend op de rand.

In twee werelden tegelijk, maar nergens thuis.

stroom_beeld def-page-003 cut3
(c) Jurgen Walschot

Zaailing #4

Ontmoeting

2017 03 24 Steenmarter

(c) Jurgen Walschot

Muurklimmer

Ventielknabbelaar

Kippenverslinder

Spookje

Tussen onze vestingen van steen voel jij je thuis

zoals je naam het fluistert

De straat is stil waar jij passeert

en watervlug

weer verdwijnt


Zaailing #3

De vlucht

De vlucht 1

(c) Jurgen Walschot

Er is iets geruststellends aan de manier waarop de voorbijglijdende witte strepen op het wegdek niet willen afstemmen op het ritme van zijn hartslag. Hoe hij ook probeert om zich één te voelen met de structuur van het stuur onder zijn handpalm, de ronkende wagen, het asfalt dat als een lang, onverschillig lint van teer onder hem wegschiet, hij en de reis willen niet samenvallen.

Sommige overgangen zijn niet te vermijden, daar heeft hij zich bij neergelegd. Om ergens te zijn, moet je er heen willen gaan. Hij wenste alleen dat hij er al was.

Hij heeft het voor de zoveelste keer verdragen: de drukte van de snelwegstations die over hem heen viel zodra hij moe gereden het autoportier openzwaaide, de plakkerige vuilnisbakken, de rondpikkende kraaien in de bermen, de gore toiletten en de drenzende kinderen tussen de rommel aan de picknicktafels.

Na dat bombardement is de rit hervatten bijna een opluchting.


Zijn vrouw bestudeert de kaart en de kinderen slapen achterin. Het gekwek van de radio ging honderd kilometer geleden al uit. De monotonie van de rit is troost en opgave tegelijk.

Ze hadden het erover voor ze vertrokken: overnachten in een of ander hotelletje halverwege, of doorrijden. Hij houdt niet van tussenstops, als het toch moet, dan liever de korte pijn.

Maar de korte pijn duurt lang, de tijd verstrijkt langzaam en in de stilste hoekjes vergaart zich steeds meer ruis, als stilstaand water in de oksel van een modderige rivier. Ze wisselen van chauffeur. Wisselen nog een keer.

In zijn hoofd draait dezelfde conversatie telkens opnieuw.

‘Een rode driehoek betekent gevaar, hé papa?’

‘Dat klopt.’

‘Zijn de herten hier dan gevaarlijk?’

Hij doet zijn best om niet te glimlachen. ‘Dat zeggen ze wel eens, ja.’

‘Wat doen we, als we zo’n gevaarlijk hert tegenkomen?’

‘Maak je geen zorgen. Over een paar kilometer is het gevaar geweken.’

De vlucht 2
(c) Jurgen Walschot

Ze stoppen net lang genoeg om te wisselen van chauffeur. Hij is blij dat het laatste stuk voor haar is.

Tegen dat de bergen opdoemen, heeft hij de staat bereikt waarop hij zijn ogen nog wel open heeft, maar niet meer registreert wat hij ziet.

Als de lucht ijler wordt met de hoogte, sluit hij de ogen.


Hij zet zich af. De tak veert terug.

Dan is er alleen nog de leegte die hem vangt, een onzichtbaar net waarvan hij de draden voelt die hij instinctief vertrouwt.

Dit is het land waar hij thuishoort, waarnaar hij verlangt zelfs als hij er al is. De glooiende valleien. De ongenaakbare rotspieken die aan hun ruwe naaktheid genoeg hebben om indruk te maken op wie ze – tevergeefs – wil bedwingen. De meren die nu eens het diepe groen van de hellingen weerspiegelen, dan weer het blauw van de lucht, maar die van bovenaf zilveren spiegels zijn, een oppervlak van rimpelingen waar de zon zich aan vasthecht, een golvend kleed dat zich met vanzelfsprekende elegantie drapeert over dat wat in de diepte rust en wacht.

De vlucht 3

(c) Jurgen Walschot

Hij slaat zijn vleugels uit, voelt hoe de lucht er onderdoor glijdt. De buitenste pennen, de ontspannen opkrullende uiteinden van de vlerken die hij strekt met geconcentreerde precisie, strelen de wind als waren het vingers.

Hij voelt de druk van de zon op zijn rug, de massieve stroom van warme lucht onder zijn buik. Het is een zuil die hem draagt, die hem meeneemt naar hoger, naar de plek waar alles wordt losgelaten, alles overzien.

Het licht lacht in stralen en spat uiteen in zijn borst.


Zaailing #2

Ca c’est la vie – Wat ervoor komt

 

cest-la-vie
(c) Jurgen Walschot

De stilte die we nauwelijks verdragen

een chanson op het foute moment

Dankbaar zijn

terwijl de ander huilt in je armen

Verlangen naar het luchtruim

jezelf daarboven weten

en vliegen alsof je nooit meer hoeft te landen

Omarmen wat afgeworpen werd

bij gebrek aan beter


Zaailing #1

Komorebi

 
 

Ik hoor je stem, maar ik kan je niet zien.

Je woorden zijn te fel om naar te kijken.

Hou mij bij de hand, omfloers het licht, scherm mij af.

Ik zal je niet vragen om de dingen mooier voor te stellen dan ze zijn. Er is geen plaats voor leugens in dit clair-obscur dat ons teder, genadeloos, lijn per lijn uittekent.

Hoe nietig de rechtopstaande haren op mijn armen. Hoe scherp de geur van oud hout en mos.

Misschien heeft het bos het van bij het begin begrepen, en is de waarheid gewoon te pijnlijk om haar in de ogen te kijken. Wie recht in de zon staart, wordt blind.

Als we haar waarnemen, is het doorheen een membraan van genade, een filter die ons spaart en die ons, tegen dat ze de grond bereikt en alles wat daar ritselt heeft vastgepind onder een laag vergulde stilte, het gevoel geeft dat ze ons liefkoost.

Ik hoor je stem. Je verhaal reikt naar mij.

Als ik mijn hand uitsteek, kan ik het aanraken

*komorebi (Japans): zonlicht, gefilterd door bladerdek

%d bloggers liken dit: