Björköby residentie — blog#2
Het heeft iets van aankomen voor een week bosklassen. Of een vakantiekamp.
De Ädelfors Volkshogeschool beslaat een ruim terrein met daarop een centraal gebouw met receptie, keuken, gemeenschappelijke refter en lokalen voor allerlei activiteiten. Daarnaast staan over de hele oppervlakte een aantal vrij liggende bungalows verspreid met elk een tiental kamers. De vermoeide reizigers die binnendruppelen in de loop van de avond (opgehaald aan een station door een van de vele SmåBUS-vrijwilligers, of gekomen op eigen kracht) worden verwelkomd door organisator Joke Guns als een eersteklas kampverantwoordelijke. We mogen inchecken aan de balie, krijgen een badge, en kunnen met pak en zak naar onze kamers. “Hebben jullie honger?” vraagt Joke, die meeloopt om ons onze kamers te wijzen. “Goed. Want zo meteen is er avondeten, in de eetzaal.” Hup hup, kinders.
Het hotel heeft de kamerverdeling geregeld; ik heb een kamer in huis drie, met zicht op het centrale gebouw. Ik badge mezelf naar binnen terwijl Joke met Jurgen doorloopt naar huis zes, een heel eind verderop. Ik laat mezelf in mijn kamer, drop mijn tassen op de vloer, en kijk rond. Twee keurig opgemaakte bedden, een nachtkastje, een gerieflijke badkamer achter een schuifdeur.
Ik vis mijn telefoon uit mijn tas en pruts er even mee. Geen dringende berichten of wereldschokkend nieuws. Ik laat de tassen staan waar ze staan en loop weer naar buiten zonder iets uit te pakken of zelfs maar te gaan zitten op een bed. Het is lang geleden dat ik me zo verloren heb gevoeld.

Ik ben niet de enige die het schoolreisjesgevoel heeft, zo blijkt. We doen er allemaal wat lacherig over, maar ik moet echt wennen. Dat heeft niets met de locatie of het festival op zich te maken, mijn verstand weet dat dit een heel fijne ervaring gaat worden. Maar nu, op dit vermoeide einde-van-de reismoment, roept de hele setting iets te veel persoonlijke herinneringen op.
Afgeknipt, als een plant die uit haar pot gehaald werd zonder wortels. Zo voelde dat toen ik een jaar of tien was. Klasuitstappen waren een beproeving, bosklassen of andere reisjes met overnachting waren een hel. De hele dag liep ik rond met een zwaar gevoel in mijn borst dat nog het meeste weg had van paniek. Terwijl mijn klasgenoten lachten, zongen, rond renden en smakelijk hun boterhammetjes opaten, zat ik als een zwijgend hoopje ellende af te tellen tot het moment waarop we eindelijk de bus weer op konden naar huis, naar die plek waar ik niet voortdurend op mijn hoede moest zijn voor onverwachte en dus bedreigende nieuwe prikkels, voor opdrachten die mij benauwden en waarvan ik het gevoel had ze niet aan te zullen kunnen, naar de plek waar alles vertrouwd was en waar ik de dingen in hun context kon plaatsen.
Nu begrijp ik dat dit de verdedigingsreactie was van een hoogsensitief kind dat nog niet genoeg verankerd was in haar eigen persoonlijke centrum om op een relaxte manier in interactie te gaan met de wereld.
Ik ben die paniek intussen al decennia ontgroeid. Dacht ik toch. Daarom overvalt dit gevoel van ontheemding en ontworteling mij zo – juist wanneer ik dacht dat het mij nooit meer zou overkomen, grijnst het mij toe met zijn akelige, holle mond.
En net als vroeger ben ik niet in staat het te verstoppen. Tijdens het avondmaal polst Jurgen waarom ik ongewoon stil ben. Dit komt wel in orde, verzeker ik hem, laat me maar, al heb ik er minder vertrouwen in dan ik voorgeef.
Maar de omslag blijkt inderdaad toch snel gemaakt, dezelfde avond zelfs al, eens ik een paar mensen leer kennen – of terugvind – met wie het klikt en er vanzelf een fijn gesprek ontstaat. Als Jurgen en ik rond een tafeltje met een paar andere Vlaamse illustratoren twee exemplaren van STROOM op tafel kunnen leggen en ons werk onthaald wordt op oprechte complimenten en warm collegiaal respect, voel ik hoe ik ‘land’ en mijn centrum terugvind.
Dun velletje toch, dat stille boekenkind, zelfs na al die jaren, denk ik bij mezelf als ik een paar uur later terugkeer naar een kamer die nog steeds kaal en leeg en eenzaam aanvoelt, maar waarin ik me gelukkig al een pak minder verloren voel.
Maar misschien was deze kortstondige terugval ook niet zo heel gek, na een hele dag reizen. Om zes uur die ochtend zat ik al op de trein in Dendermonde uit het nog pikdonkere raam te staren. Er waren geen onverwachte complicaties tijdens de reis, maar alles bij elkaar waren we toch twaalf uur onderweg voor we gepakt en gezakt op dat schoolterrein aankwamen.
Reisdag in steno:
Jurgen treffen op de luchthaven; door de controles trechteren; wachten in transit; erachter komen dat onze gate veranderd is en we er op het laatste moment toch nog even stevig de pas moeten inzetten; niet naast elkaar blijken te zitten op het vliegtuig omdat we pas de dag zelf hebben ingecheckt en ons moeten tevreden stellen met de stoelen die overblijven, wat Jurgen wel een interessant gesprek met een documentairemaakster oplevert en mij een reeks straffe foto’s van de zon op waterpartijen onderweg; meer dan twee uur wachten in de piepkleine luchthaven van Kopenhagen (tijd genoeg om iets te eten, maar er was weinig kwalitatiefs of verantwoords – nood breekt wet dus dan toch maar de fastfoodketen); een half uur balanceren op de meest ongemakkelijke reizigersbankjes ooit terwijl we op het treinperron een verdieping lager al wat probeerden te tekenen en te schrijven; meer dan twee uur op de trein, waarbij het landschap stelselmatig mooier wordt en ik mijn eerste blog afwerk; opgepikt worden op het treinstation van Nässjö; een goed uur in de wagen, op de acherbank tussen Edward van de Vendel en een mij onbekende Zweedse illustratrice, waarbij we een eerste gesprek-tussen-dicht-tegen-elkaar-aanzittende-vreemden-in-de-auto proberen te voeren terwijl Jurgen vooraan zijn lange benen uitstrekt en nu en dan een paar woorden wisselt met Han, de chauffeur en echtgenoot van Joke; en tot slot de aankomst in Ädelfors. Fluitje van een cent, toch?
Maar het komt in orde, dat voel ik nu al. Het fijne gesprek met de collega’s heeft me deugd gedaan en ik heb veel meer vertrouwen in de komende dagen. Morgen sta ik er, echt. En het wordt plezant. Ik kijk er naar uit.
Goed gedaan, dunhuidje, denk ik bij mezelf als ik het licht uit knip.

Jeuj!!
En zó herkenbaar…
Dunhuidje.
🙂
LikeLike
Zoals je weet en ook gezongen wordt: “Alles is goed.” Alleen valt dat niet altijd onmiddellijk meteen op… Toitoitoi, maatje!
LikeGeliked door 1 persoon
Bravo!!
Ik weet hoe het voelt…
Knuffel !
LikeGeliked door 1 persoon