Ik weet dat je gekwetst bent.
Wonden uit de kindertijd genezen zelden helemaal.
Het treft me als bijzonder oneerlijk, en nodeloos wreed. Datgene wat je overeind hield en misschien wel je leven gered heeft in die onveilige jaren, is nu je kooi.
Ik wou dat ik je op een of andere manier kon uitleggen dat de wereld niet zo vijandig is als je denkt. Ik ken zoveel voorbeelden die het tegendeel illustreren.
Ik wou dat je ze kon geloven.
Maar wie ben ik om te proberen je te overtuigen? Mijn littekens lijken in niets op de jouwe. Mijn kindertijd was niet perfect, maar in vergelijking met de jouwe was het een paradijs. Ik heb altijd mensen om me heen gehad die ik kon vertrouwen, bakens die voor mij op de uitkijk stonden, armen die me opvingen als ik viel. Ik heb mezelf nooit van de grond moeten schrapen, zoekend naar een reden om door te gaan.
Ik heb geleerd dat je mag vertrouwen, en mag liefhebben, en dat geen van beide wordt beschaamd. Dingen die ik beschouw als niet minder dan fundamentele rechten, maar waarvan ik weet dat ze voor veel mensen ronduit onbetaalbaar lijken.
De luxe van vertrouwen is jou niet gegund. In plaats daarvan heb je geleerd je te verbergen. En – in het uiterste geval, als je pijn dreigt te dagzomen – aan te vallen.
Maar ik ken toch ook wel iets van me verbergen, en van pijn.
Dus laat me je vertellen over het labyrint.
Je loopt in het schemerduister langs de kronkelende paden, en je kent de weg niet. De muren zijn hoog en je ziet niets voorbij de volgende hoek.
In je hand klem je de draad die je verbindt met de ingang. Het is je reddingslijn om de weg terug te vinden, en je houdt hem stevig vast.
Je bent bang. Want in het centrum van het labyrint, dat weet je, wacht een monster. Je wil er niet heen, maar je weet ook dat je geen keuze hebt.
Wanneer je bijna in het midden bent, staat de draad plots strak: je bent zo ver geraakt als hij kon. Als je wil doorgaan, zal je hem moeten loslaten.
Je bent bang.
Je laat hem los.
Het is tijd om het monster in de ogen te kijken.
Je rondt de laatste hoek.
Daar, in het centrum van het labyrint, waar je verwachtte het beest te vinden, zit een klein kind, een godje, op de grond. Het is helemaal alleen, en de tranen lopen over zijn wangen.
Als het jou ziet, steekt het zijn armpjes naar je uit, en vraagt:
“Waarom heb je mij zo lang alleen gelaten?”
Ik kan jouw kind niet troosten.
De enige die dat kan, ben jij zelf. Door naar zijn roep te luisteren, je armen te openen en het de knuffel te geven waar het al zo lang op wacht.
Jij bent nu de volwassene die het kan beschermen en voor hem kan zorgen, zoals de volwassenen in je eigen leven dat ooit hadden moeten doen maar om een of andere reden niet konden. Maar dat doet er nu niet meer toe. Jij bent er.
Ik kan jouw kind niet troosten.
Maar ik kan je wel meenemen doorheen het labyrint om hem te ontmoeten.
Ik beloof je dat er aan het einde van de tocht licht zal zijn.
Vertrouw je me?
Lieve dochter, lieve Kirstin
je vertelde mij dit verhaal op een dag dat ik het emotioneel moeilijk had .
het blijft een oprecht mooi verhaal en ik moet nog vaak dat kleine meisje in mijn armen sluiten om het te troosten.
want inderdaad ik ben de enige die dat kan .
dank je om je wijsheid met ons te delen
LikeGeliked door 1 persoon